ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ9571

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.086/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kuiper
  • A. Breemhaar
  • M. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijskracht van getuigenverklaring in huurgeschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 6 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak betreft de bewijskracht van de verklaring van getuige [betrokkene 2], die heeft verklaard dat hij van april tot oktober 2002 in een pand aan de [adres] te Groningen heeft gewoond. Deze verklaring werd door het hof als voldoende bewijs beschouwd, ondanks de eerdere betwisting door [geïntimeerde] over de huurovereenkomst. Het hof oordeelde dat de verklaring van [betrokkene 2] niet door andere getuigen werd weersproken en dat er geen aanwijzingen waren dat hij zich vergist had in de periode van bewoning.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 6 juni 2007 en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af. Het hof oordeelde dat [appellant] niet gehouden was om huurpenningen te betalen, omdat [geïntimeerde] het pand aan een derde had verhuurd, waardoor hij zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakwam. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij [geïntimeerde] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 oktober 2009
Zaaknummer 107.002.086/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. G.J. van den Hoven, kantoorhoudende te Breda.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 3 maart 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest heeft op 18 juni 2009 een getuigenverhoor plaatsgevonden aan de zijde van [appellant]. [geïntimeerde] heeft afgezien van het horen van een contra-enquête.
Vervolgens heeft [appellant] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Het hof heeft [appellant] opgedragen te bewijzen dat het pand [adres] te Groningen in de periode vanaf 1 april 2002 met uitdrukkelijke instemming van [geïntimeerde] feitelijk in gebruik was bij [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2]. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [appellant] in enquête [betrokkene 2] als getuige voorgebracht.
2. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij van april tot oktober 2002 in het pand [adres] te Groningen heeft gewoond en dat hij dit pand in die periode had gehuurd van [geïntimeerde]. [betrokkene 2] heeft tevens verklaard dat hij betreffende de huur van dat pand een huurcontract ondertekend heeft. Ofschoon hij zich het hem bij gelegenheid van zijn verhoor voorgehouden contract - het contract dat [appellant] in de procedure heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat [geïntimeerde] het pand aan een derde had verhuurd - en de handtekening onder dat contract niet meteen heeft herkend, verklaarde hij dat het zou kunnen dat het hem getoonde contract het door hem ondertekende huurcontract is. [betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij in de periode dat hij aan de [adres] woonde [appellant] daar nooit gezien heeft. Hij relativeert deze verklaring door er aan toe te voegen dat hij vrijwel nooit iemand ziet omdat hij meestal dronken is. [betrokkene 2] heeft verder bevestigd dat de door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring door hem, [betrokkene 2], ondertekend is. De inhoud van deze verklaring komt in grote lijnen overeen met de door [betrokkene 2] afgelegde getuigenverklaring.
3. De vraag rijst welke bewijskracht de verklaring van [betrokkene 2] heeft. [betrokkene 2] heeft immers zelf verklaard dat hij vrijwel altijd dronken is. Ofschoon hij verklaard heeft dat hij ten tijde van het afleggen van de verklaring niet dronken was, en de raadsheer-commissaris het tegendeel niet heeft kunnen vaststellen, kan toch niet worden uitgesloten dat het langdurige en overmatige drankgebruik van [betrokkene 2] het geheugen van [betrokkene 2] heeft aangetast - dat bleek ook wel uit het feit dat [betrokkene 2] er bij gelegenheid van het verhoor soms moeite mee had zich alledaagse zaken te herinneren - en hem alleen daarom al tot een minder betrouwbare getuige maakt. Bij de waardering van de bewijskracht van de verklaring van [betrokkene 2] zal het hof met deze omstandigheid rekening houden.
4. Het hof is met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de bewijskracht van de verklaring van [betrokkene 2] van oordeel dat [appellant] in het hem opgedragen bewijs is geslaagd. [betrokkene 2] heeft ondubbelzinnig verklaard dat hij van april tot oktober 2002 in het pand aan de [adres] te Groningen gewoond heeft. Met deze getuigenverklaring heeft hij een eerdere schriftelijke verklaring van de zelfde inhoud en strekking bevestigd, met dien verstande dat in die verklaring 5 april 2002 als ingangsdatum van de huur wordt genoemd. De verklaring van [betrokkene 2] betreft een eenvoudig en afgebakend feit, te weten zijn woonplaats in een periode in het verleden. De verklaring van [betrokkene 2] is niet door een andere getuige weersproken, ook niet voor wat betreft de door [betrokkene 2] aangegeven periode dat hij aan het adres [adres] te Groningen woonde. Het hof heeft ook geen indicatie dat [betrokkene 2] weliswaar op dat adres gewoond heeft, maar zich in de periode heeft vergist. [geïntimeerde] heeft naar aanleiding van de schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] slechts betwist dat hij (ooit) een huurovereenkomst heeft gesloten met [betrokkene 2] betreffende meergenoemd pand. [geïntimeerde] heeft hetgeen [betrokkene 2] heeft verklaard over de periode van zijn bewoning dan ook dan ook niet inhoudelijk weerlegd.
5. Nu [appellant] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, staat vast dat hij het van [geïntimeerde] gehuurde pand niet in gebruik heeft kunnen nemen doordat [geïntimeerde] dit pand ook aan een derde verhuurd had. Het hof acht van belang dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] het pand aan een derde ter beschikking heeft gesteld omdat [appellant] het pand niet wilde betrekken. Onder deze omstandigheden slaagt het
- door het hof als een beroep op een opschortingsrecht geduide - verweer van [appellant] dat hij niet gehouden is de huurpenningen te betalen, omdat [geïntimeerde] het pand aan een derde in gebruik heeft gegeven. Door het pand aan een derde in gebruik te geven, kwam [geïntimeerde] zijn hoofdverplichting uit de huurovereenkomst met [appellant], om het pand aan [appellant] in gebruik te geven, niet na. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] na het einde van de huurovereenkomst met [betrokkene 2] [appellant] alsnog in de gelegenheid heeft gesteld het pand te betrekken.
6. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van achterstallige huur tot 1 juni 2003 dan ook afwijzen. Ook de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst is niet toewijsbaar, nu [appellant] niet is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het hof overweegt in dit kader nog dat partijen er van uitgaan dat de huurovereenkomst na die datum niet meer bestaat.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het vonnis van 6 juni 2007 niet in stand blijven. Het hof zal het vonnis vernietigen.
8. In appel is [geïntimeerde] in het ongelijk gesteld. Om die reden wordt hij veroordeeld in de aan de zijde van [appellant] gevallen proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat 2 punten, tarief III). De kosten van het geding in eerste aanleg zijn voor een substantieel deel veroorzaakt door het verweer van [appellant] dat hij het huurcontract niet heeft ondertekend. Dit verweer is door de kantonrechter, nadat een onderzoek door een handschriftdeskundige had plaatsgevonden, verworpen. Het oordeel van de kantonrechter op dit punt heeft in appel niet ter discussie gestaan. Naar het oordeel van het hof zijn de kosten die verband houden met dit verweer nodeloos gemaakt. Het hof ziet daarin aanleiding de veroordeling van [appellant] tot betaling van de kosten van de deskundige in stand te laten en de proceskosten voor het overige te compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel tegen de vonnissen van de kantonrechter te Groningen van 13 november 2003 en 12 mei 2004;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 6 juni 2007
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 850,00 voor kosten van onderzoek en rapportage van de deskundige;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten voor het overige, in dier voege dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op
€ 335,31 aan verschotten en op € 2.316,00 voor geliquideerd salaris van de advocaat, bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan € 272,56 aan verschotten en € 2.316,00 voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Breemhaar en De Hek, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 6 oktober 2009 in bijzijn van de griffier.