ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ9589

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001281-05
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en onterecht concurrentievoordeel door sociale verzekeringspremies te ontduiken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte, geboren in 1954, werd beschuldigd van het op grote schaal ontduiken van premies voor het sociale verzekeringsstelsel, wat resulteerde in een schade van 1.298.853,90 euro voor de betrokken instanties. De verdachte had als feitelijk leidinggevende van verschillende BV's, waaronder [bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3], en [bedrijf 4], valse loonadministraties opgesteld en geen of onjuiste loonopgaven gedaan aan het UWV. Dit leidde tot onterecht concurrentievoordeel en het in gevaar brengen van de sociale verzekering van zijn werknemers.

De rechtbank Assen had de verdachte eerder veroordeeld, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de behandeling van de zaak in hoger beroep te lang had geduurd, wat een schending van de redelijke termijn betekende. Hierdoor werd de oorspronkelijk opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden verminderd tot 24 maanden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van enkele tenlasteleggingen, maar achtte andere feiten bewezen, waaronder valsheid in geschrift en het niet nakomen van verplichtingen onder de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de sociale verzekeringsinstanties, evenals de verantwoordelijkheden van de verdachte als leidinggevende. Het hof heeft de strafmaat gemotiveerd door de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte. De uitspraak is een belangrijke reminder van de juridische verantwoordelijkheden van werkgevers en de gevolgen van fraude binnen het sociale zekerheidsstelsel.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001281-05
Parketnummer eerste aanleg: 19-014011-02
Arrest van 7 oktober 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 21 juni 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1954] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Verweer van de raadsman met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft bepleit dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot het onder
1 ten laste gelegde feit nietig moet worden verklaard nu in de tekst onvoldoende duidelijk is op welke rechtspersonen het verwijt van feitelijk leiding geven is gebaseerd.
Het hof verwerpt dit verweer nu uit de ter terechtzitting in eerste en in tweede aanleg door verdachte afgelegde verklaringen blijkt dat voor verdachte steeds duidelijk is geweest tegen welke aanklacht hij zich diende te verweren. Aan deze in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eis is derhalve voldaan.
Verweer van de raadsman met betrekking tot de ontvankelijk van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft voorts bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij heeft hiertoe twee gronden aangevoerd.
Ten eerste heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep te lang geduurd en wel in totaal vier jaren en drie maanden, waardoor verdachte gedurende deze gehele periode gebukt is gegaan onder de dreiging van de vervolging en in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de afdoening hiervan.
Ten tweede zijn de beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden, nu er geen redenen voorhanden zijn ter verklaring van die excessieve overschrijding.
Ten aanzien van de termijnoverschrijding stelt het hof vast dat de behandeling van de strafzaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, zoals deze besloten ligt in het eerste lid van artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hierbij acht het hof het navolgende van belang. Op 21 juni 2005 heeft de rechtbank ter zake vonnis gewezen. Tegen dit vonnis is verdachte op 27 juni 2005 in beroep gekomen. Op 9 juni 2006 is vervolgens de zaak bij dit hof binnengekomen en eerst op 9 april 2009 ter zitting van het hof aangebracht, waarbij op laatstgenoemde datum de behandeling van de zaak is aangehouden in verband met ziekte van de raadsman van de medeverdachte. De uiteindelijke inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2009, waarna de uitspraak is bepaald op 7 oktober 2009. Op grond van het vorenstaande komt het hof tot een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar en ruim drie maanden. Schending van de redelijke termijn heeft niet tot rechtsgevolg de niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het hof zal de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de (eventueel) op te leggen straf.
Ten aanzien van de schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde verwerpt het hof dit verweer nu het door de raadsman betoogde onderscheid geen steun vindt in het recht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - met inachtneming van de wijziging tenlastelegging, zoals door de eerste rechter is toegelaten - ten laste gelegd, dat:
1.
[bedrijf 1] (voorheen [bedrijf 2] en daarvoor [bedrijf 3] op
een of meer verschillende tijdstippen in de periode 1 januari 1999 tot en met
25 januari 2003, te [plaats], gemeente [gemeente]en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) een loonadministratie over jaar 1999 en/of over het jaar 2000 en/of
over het jaar 2001
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen of (elk) zijnde een samenstelsels van geschriften dat in onderlinge
samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde, althans
van enig feit-
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften/dat geschrift of
die samenstelsels/dat samenstelsel van geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken (telkens) hierin bestaan, dat in die
loonadministratie(s) (telkens) een of meer loonbedragen of voorschotten op
loonbetalingen niet of niet volledig werden vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of
meer anderen tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht
heeft gegeven dan wel de feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedraging(en);
2.
[bedrijf 4] op een of meer verschillende tijdstippen in de
periode 1 juli 2000 tot en met 3 augustus 2003, te [plaats], gemeente [gemeente]
en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) een loonadministratie over (een deel van) het jaar 2000 en/of over
het jaar 2001
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen of (elk) zijnde een samenstelsels van geschriften dat in onderlinge
samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daar in gestelde, althans
van enig feit-
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften/dat geschrift of
die samenstelsels/dat samenstelsel van geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken (telkens) hierin bestaan, dat in die
loonadministratie(s) (telkens) een of meer loonbedragen of voorschotten op
loonbetalingen niet of niet volledig werden vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of
meer anderen tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht
heeft gegeven dan wel de feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedraging(en);
3. primair
[bedrijf 5] op een of meer verschillende tijdstippen in de periode 13 april
1998 tot en met 1 februari 2000, te [plaats], gemeente [gemeente] en/of (elders)
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) een loonadministratie over (een deel van) het jaar 1998 en/of het
jaar 1999
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen of (elk) zijnde een samenstelsels van geschriften dat in onderlinge
samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daar in gestelde, althans
van enig feit-
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften/dat geschrift of
die samenstelsels/dat samenstelsel van geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken (telkens) hierin bestaan, dat in die
loonadministratie(s) (telkens) een of meer loonbedragen of voorschotten op
loonbetalingen niet of niet volledig werden vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of
meer anderen tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht
heeft gegeven dan wel de feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedraging(en);
3. subsidiair
[bedrijf 5] op een of meer verschillende tijdstippen in de periode 13 april
1998 tot en met 1 februari 2000, te [plaats], gemeente [gemeente] en/of (elders)
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen, althans alleen, een aantal malen of eenmaal (telkens) opzettelijk haar verplichting ingevolge artikel 10 lid 2 van de coördinatiewet Sociale Verzekering om als werkgever als bedoeld in artikel 3 van genoemde wet, met inachtneming van door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, daaromtrent gestelde regels aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, als bedoeld in artikel 1 aanhef/onder c van genoemde wet, opgave te doen van de door haar werknemer(s) genoten loon, niet of niet juist of onvolledig is nagekomen, zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbare feit opdracht heeft gegeven, dan wel de feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
4. primair
[bedrijf 6] op een of meer verschillende tijdstippen in de periode 1 januari
2000 tot en met 1 februari 2001, te [plaats], gemeente [gemeente] en/of (elders)
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen, althans alleen,
een loonadministratie over het jaar 2000
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen of zijnde een samenstelsels van geschriften dat in onderlinge
samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde, althans
van enig feit-
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften/dat geschrift of
die samenstelsels/dat samenstelsel van geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaan, dat in die
loonadministratie een of meer loonbedragen of voorschotten op
loonbetalingen niet of niet volledig werden vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of
meer anderen tot bovenomschreven strafbaar feit opdracht heeft gegeven
dan wel de feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedraging;
4. subsidiair
[bedrijf 6] op een of meer verschillende tijdstippen in de periode 1 januari 2000 tot en met 1 februari 2001, te [plaats], gemeente [gemeente] en/of (elders)
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen, althans alleen,
een aantal malen of eenmaal (telkens) opzettelijk haar verplichting ingevolge artikel 10 lid 2 van de coördinatiewet Sociale Verzekering om als werkgever als bedoeld in artikel 3 van genoemde wet, met inachtneming van door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, daaromtrent gestelde regels aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, als bedoeld in artikel 1 aanhef/onder c van genoemde wet, opgave te doen van de door haar werknemer(s) genoten loon, niet of niet juist of onvolledig is nagekomen,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbare feit opdracht heeft gegeven, dan wel de feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en).
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 primair en 4 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij, nu het strafdossier geen enkel inzicht verschaft in hoeverre ten aanzien van de [bedrijf 5] en [bedrijf 6] sprake is geweest van een al dan niet gevoerde loonadministratie.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
[bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] op
verschillende tijdstippen in de periode 1 januari 1999 tot en met
25 januari 2003, te [plaats], gemeente [gemeente], telkens een loonadministratie over het jaar 1999 en over het jaar 2000 en over het jaar 2001
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen of elk zijnde een samenstelsel van geschriften dat in onderlinge
samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde -
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften of die samenstelsels van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken telkens hierin bestaan, dat in die
loonadministraties telkens loonbedragen niet of niet volledig werden vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedragingen;
2.
[bedrijf 4] op verschillende tijdstippen in de periode 1 juli 2000 tot en met 3 augustus 2003, in de gemeente [gemeente], telkens een loonadministratie over het jaar 2000 en over het jaar 2001
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen of elk zijnde een samenstelsel van geschriften dat in onderlinge
samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daar in gestelde -
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften of die samenstelsels van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken telkens hierin bestaan, dat in die
loonadministraties telkens loonbedragen niet of niet volledig werden vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven
verboden gedragingen;
3. subsidiair
[bedrijf 5] op verschillende tijdstippen in de periode 13 april
1998 tot en met 1 februari 2000, in Nederland, een aantal malen telkens opzettelijk haar verplichting ingevolge artikel 10 lid 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering om als werkgever als bedoeld in artikel 3 van genoemde wet, met inachtneming van door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, daaromtrent gestelde regels aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, als bedoeld in artikel 1 aanhef/onder c van genoemde wet, opgave te doen van de door haar werknemers genoten loon, niet is nagekomen, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
4. subsidiair
[bedrijf 6] in de periode 1 januari 2000 tot en met 1 februari 2001, in Nederland, opzettelijk haar verplichting ingevolge artikel 10 lid 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering om als werkgever als bedoeld in artikel 3 van genoemde wet, met inachtneming van door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, daaromtrent gestelde regels aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, als bedoeld in artikel 1 aanhef/onder c van genoemde wet, opgave te doen van de door haar werknemers genoten loon, niet is nagekomen, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1 en 2 telkens: valsheid in geschrift begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
3 subsidiair: opzettelijk een der in artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde verplichtingen niet nakomen, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
4 subsidiair: opzettelijk een der in artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde verplichtingen niet nakomen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf in aanmerking genomen de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het navolgende.
Verdachte heeft op grote schaal premies voor het sociale verzekeringsstelsel ontdoken.
Uit het dossier en hetgeen ter zitting is gebleken, is naar voren gekomen dat verdachte in de jaren 1998 tot en met 2003, als feitelijk leidinggever aan de BV's [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en het [bedrijf 4], geen of geen volledige dan wel onjuiste loonopgaven heeft gedaan aan het UWV en dat verdachte als feitelijk leidinggever aan [bedrijf 5]n [bedrijf 6] geen opgave heeft gedaan van door zijn werknemers genoten loon aan de daarvoor aangewezen instanties.
Door deze handelwijze van verdachte is een enorme benadeling, te weten 1.298.853,90 euro, ontstaan bij de organen die belast zijn met de uitvoering van Sociale Verzekeringen. Verdachte heeft zich door zijn handelen tevens onrechtmatig concurrentievoordeel verschaft. Bovendien heeft hij de mensen die voor hem werkten grote risico's laten lopen aangezien zij niet (allen) verzekerd bleken te zijn.
Uit het dossier heeft het hof afgeleid dat verdachte in de bouwwereld en door zijn werknemers werd gezien als de grote baas. Dat was hij ook. Hij heeft binnen een aantal B.V.'s gebruik gemaakt van inleenconstructies, buitenlandse rechtspersonen en een uitzendbureau. Hij zorgde ervoor dat er binnen die rechtspersonen regelmatig van bestuurders werd gewisseld om zodoende te verhullen dat gebruik werd gemaakt van valse bedrijfsadministraties of dat die geheel ontbraken.
Het hof heeft kennis genomen van een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 juni 2009, waaruit blijkt dat verdachte in het jaar 2005 wederom is geverbaliseerd ter zake soortgelijke feiten, vermoedelijk gepleegd in de jaren 2003 en 2004. Ten aanzien van die feiten is, blijkens informatie van de advocaat-generaal ter zitting van het hof, geen vervolging tegen verdachte ingesteld gezien de bestraffing door de rechtbank te Assen in de onderhavige zaak.
Verdachte heeft ter zitting van het hof toegegeven dat hij opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat het ging om soortgelijke strafbare feiten. Deze feiten zullen evenwel niet worden meegewogen in de strafmaat voor de onderhavige zaak, aangezien het hof daarover geen nadere gegevens heeft en het openbaar ministerie bovendien een sepotbeslissing heeft genomen.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden in beginsel passend en geboden is. Gelet op de bijzondere ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de straf zoals door de rechtbank opgelegd en de straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Zoals hiervoor is overwogen is echter sprake van een ernstige schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Met deze schending zal rekening worden gehouden in die zin dat voornoemde gevangenisstraf wordt verminderd tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10, 17a en 18 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 3 primair en 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van G.G. Eisma als griffier, zijnde mr. Wemes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.