5. Het hof stelt voorop dat het bij de uitleg van een mondelinge overeenkomst zoals de onderhavige aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van beslissende betekenis.
5.1 Vaststaat dat partijen reeds in de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn overeengekomen dat er door [geïntimeerde] aan [appellant] maandelijks vaste bedragen worden betaald voor zijn werkzaamheden en dat jarenlang, tot aan 2002, uitvoering is gegeven aan deze afspraak, zij het dat de bedragen tussentijds werden verhoogd.
5.2 Met de rechtbank begrijpt het hof de getuigenverklaring van [de vrouw van geïntimeerde] aldus dat zij ervan uitging dat de hiervoor bedoelde afspraak meebracht dat met de betaling van de vaste bedragen aan alle verplichtingen van [geïntimeerde] jegens [appellant] werd voldaan. Zij heeft dit kenbaar gemaakt door bij het maken van de afspraak aan [de vrouw van appellant] te vragen of het afgesproken bedrag genoeg was en door te zeggen dat als dit niet genoeg was, zij dan meer moest nemen. Uitlatingen van gelijke strekking heeft zij gedaan bij de verhogingen van het bedrag, waarbij zij de laatste keer ook heeft aangegeven dat zij en haar man niet achteraf wilden bijbetalen en waarop naar haar zeggen [de vrouw van appellant] zei dat het zo genoeg was. Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat deze verklaring steun vindt in die van [betrokkene]. [geïntimeerde] begreep op zijn beurt van zijn echtgenote dat de afspraak daar op neerkwam.
5.3 Uit geen der getuigenverklaringen blijkt dat bij het maken van de vaste prijsafspraak of daarna door of namens [appellant] is aangegeven dat, zoals [appellant] stelt, deze betalingen waren bestemd voor de aflossing van een bestaande schuld en als voorschotten op nog af te rekenen werkzaamheden. De getuige [de vrouw van appellant] verklaart weliswaar dat de afspraak is gemaakt dat de maandelijks te betalen bedragen strekten ter aflossing van een bestaande schuld, maar zij verklaart niet concreet hoe die afspraak dan is gemaakt en wat partijen over en weer hebben verklaard. Ook verklaart zij niet dat - zoals [appellant] stelt - het daarnaast de bedoeling van de afspraak was dat de betalingen mede zouden dienen als voorschotten op de betaling voor lopende en toekomstige werkzaamheden die dan jaarlijks zouden worden gefactureerd, laat staan dat zij verklaart dit aan [geïntimeerde] kenbaar te hebben gemaakt. Aldus is niet gebleken van verklaringen door of namens [appellant] op grond waarvan [geïntimeerde] moest begrijpen dat zijn uitleg van de gemaakte afspraak niet strookte met de uitleg waar [appellant] van uitging.
5.4 De getuigen [de vrouw van geïntimeerde], [betrokkene] en [geïntimeerde] hebben voorts verklaard nimmer facturen van [appellant] te hebben gezien (tot het moment van het eindigen van de relatie). In de inleiding tot de grieven spreekt [appellant] wel over het jaarlijks toezenden van een factuur, maar elke onderbouwing daarvan ontbreekt. Hoewel de rechtbank reeds had geconstateerd dat geen facturen zijn overgelegd (behalve die van na het einde van de relatie) heeft [appellant] ook in appel geen facturen overgelegd. Het hof gaat er gelet op dit alles dan ook van uit dat niet jaarlijks facturen aan [geïntimeerde] zijn verzonden. De getuige [de vrouw van appellant] verklaart weliswaar dat de jaarlijkse facturen in het wekelijks contact aan [de vrouw van geïntimeerde] werden getoond, maar deze verklaring is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, innerlijk tegenstrijdig, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Als erkend althans onweersproken gesteld staat voorts vast dat nooit aanmaningen door [appellant] zijn verzonden voor openstaande facturen of een achterstand.
5.5 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het feit dat geen facturen en aanmaningen zijn verzonden bij de bewijswaardering veel gewicht in de schaal legt, omdat immers bij de uitleg die [appellant] geeft van de afspraak het voor de hand had gelegen dat [appellant] periodiek aan [geïntimeerde] factureerde en daarbij dan overzichten verschafte van de verzonden facturen, de aflossingen op de bestaande schuld en de eventuele nog openstaande facturen.
5.6 Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] uit de jaarrekeningen had moeten afleiden wat de thans door [appellant] bepleite uitleg was van de gemaakte afspraak, temeer nu gesteld noch gebleken is dat de jaarrekeningen op dit punt door [appellant] van een toelichting waren voorzien. Getuige [de vrouw van appellant] kon zich overigens niet herinneren dat over de post accountantskosten op de jaarrekening ooit tussen partijen is gesproken.
5.7 Dat [de vrouw van geïntimeerde] zou hebben verklaard dat [appellant] nog zoveel geld van haar te goed had, zoals getuige [de vrouw van appellant] en haar dochter hebben verklaard, zegt het hof niet veel, nu hiervoor tevens als verklaring kan dienen dat, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, er een achterstand bestond in de betaling van de vaste maandelijkse termijnen.
5.8 Het feit dat [geïntimeerde] in reactie op de aan hem na beëindiging van de relatie in handen gegeven facturen heeft verzocht om specificaties en niet direct een beroep op de prijsafspraak heeft gedaan acht het hof als eerste reflex niet onverklaarbaar. In ieder geval legt dit feit naar het oordeel van het hof zowel op zichzelf als in samenhang met de overige gebleken feiten onvoldoende gewicht in de schaal om [geïntimeerde] niet in het bewijs geslaagd te achten.
5.9 Ten slotte merkt het hof op dat [appellant], als het gaat om de vraag wat dan volgens hem is overeengekomen, zichzelf tegenspreekt doordat hij in de toelichting bij zijn grief X stelt dat geen uurtarief is overeengekomen en in de inleiding tot de grieven wel spreekt over een vast uurtarief.
5.10 Alles afwegende en indachtig de hiervoor geformuleerde maatstaf, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] in het bewijs is geslaagd en dat de grieven derhalve falen.