ECLI:NL:GHLEE:2009:BK0851

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.020.496/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Kuiper
  • A. Zandbergen
  • J. Tjallema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van terugkeerlocatie van zieke vreemdeling door COA

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de ontruiming van een terugkeerlocatie waar een zieke vreemdeling, aangeduid als [geïntimeerde], verblijft. De vreemdeling heeft een aanvraag voor vluchtelingenstatus ingediend, maar deze is afgewezen. COA heeft de verstrekkingen aan de vreemdeling beëindigd, wat leidde tot de ontruimingsvordering. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat COA onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van de vreemdeling, die lijdt aan hepatitis B en medicijnen nodig heeft. De voorzieningenrechter wees de vordering van COA af, maar COA ging in hoger beroep.

In het hoger beroep heeft het hof de feiten en de juridische context opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de vreemdelingenrechter in een eerdere uitspraak had vastgesteld dat de vreemdeling geen recht meer had op voorzieningen, omdat zijn rechtmatig verblijf was geëindigd. Het hof concludeerde dat COA wel degelijk spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de stijgende instroom van asielzoekers en de beperkte opvangcapaciteit. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en gelastte de ontruiming van de terugkeerlocatie, waarbij het hof de vreemdeling in de kosten van de procedure veroordeelde.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor COA om te handelen binnen de kaders van de wet en de rechten van vreemdelingen, en bevestigt dat medische omstandigheden zorgvuldig moeten worden afgewogen in het kader van ontruimingsprocedures. Het hof heeft de vordering van COA om de sterke arm in te schakelen afgewezen, omdat dit niet op de wet berustte. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de ontruiming onmiddellijk kan worden uitgevoerd.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 oktober 2009
Zaaknummer 200.020.496/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
gevestigd te [plaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: COA,
advocaat: mr. E.E. van der Kamp, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
verblijvende te [verblijfplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Collet, kantoorhoudende te Rotterdam,
die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 21 november 2008 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 december 2008 is door COA hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 16 december 2008.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij producties in het geding zijn gebracht, luidt:
"alsdan en aldaar namens appellant op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en, opnieuw recht doende, de vordering van appellant alsnog toe te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties, zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordelingen wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest, en met verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"de vorderingen van het COA als zijnde ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, met veroordeling- voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- in de kosten van deze procedure."
COA heeft bij akte ter gelegenheid van het pleidooi aanvullende producties in het geding gebracht.
De advocaten van partijen hebben bij het pleidooi - waarbij geen der partijen zelf aanwezig was - de standpunten van partijen nader bepleit aan de hand van pleitaantekeningen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
COA heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
1.1. COA draagt krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) de zorg voor de opvang van asielzoekers door opvang te bieden in een opvangcentrum.
1.2. [geïntimeerde] stelt afkomstig te zijn uit [land] en heeft op 9 januari 2007 om toelating als vluchteling verzocht. Deze aanvraag is afgewezen op 16 januari 2007. Daartegen is door [geïntimeerde] geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft op 16 januari 2007 voorts bepaald dat [geïntimeerde] wegens medische redenen tot 12 april 2007 niet zou worden uitgezet.
1.4. COA heeft [geïntimeerde] opvang geboden in [plaats].
1.5. [geïntimeerde] heeft verlenging van het uitstel tot vertrek gevraagd. Dit is geweigerd. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt, hetgeen is afgewezen bij beschikking van 2 november 2007. Tegen die beslissing is geen beroep ingesteld.
1.6. Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft COA de verstrekkingen aan [geïntimeerde] per direct beëindigd en is hem meegedeeld dat hij binnen drie dagen het terrein van het asielzoekerscentrum (terugkeerlocatie) te [plaats] diende te verlaten. [geïntimeerde] heeft daartegen beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd.
1.7. De vreemdelingenrechter van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Rotterdam, heeft bij uitspraak van 7 augustus 2009 - derhalve na de hier in geding zijnde uitspraak van de voorzieningenrechter - het beroep van [geïntimeerde] verworpen.
De beslissing in eerste aanleg
2. COA heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] uit de Terugkeerlocatie [plaats] vertrekt.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] aan hepatitis B lijdt waarvoor hij medicijnen krijgt. Volgens de voorzieningenrechter had COA deze omstandigheid in het besluit van 2 oktober 2008 niet kenbaar meegewogen en niet betrokken bij de beoordeling van de vraag of al dan niet sprake was van een medische noodsituatie. Volgens de voorzieningenrechter was het niet uitgesloten dat bij beëindiging van de Rva-verstrekkingen en daarmee het einde van de verstrekking van medicijnen aan [geïntimeerde], een acute medische noodsituatie voor [geïntimeerde] zou ontstaan. Volgens de voorzieningenrechter was daarom niet bij voorbaat te zeggen dat het door [geïntimeerde] ingestelde beroep tegen het besluit van het COA kansloos is. Zij heeft de vordering van COA afgewezen.
De beoordeling van de grieven.
3. [geïntimeerde] heeft betwist dat COA spoedeisend belang heeft bij de door haar verzochte uitzetting. Het hof oordeelt dat dit spoedeisend belang voldoende is gebleken. COA beschikt over een beperkte opvangcapaciteit, terwijl de instroom stijgt van asielzoekers die onderdak dienen te krijgen.
4. Het hof ziet aanleiding de grieven gezamenlijk te bespreken.
5. Ingevolge artikel 7 aanhef en eerste lid sub d Rva 2005 eindigt het recht op opvang van een asielzoeker wiens uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft, vier weken nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd.
Ingevolge artikel 64 van de Vreemdelingenwet blijft uitzetting achterwege, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Indien zodanige beletselen zich voordoen, is sprake van rechtmatig verblijf.
6. Bij de beschikking van 2 november 2007 is geoordeeld dat er bij [geïntimeerde] niet langer sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Daarmee eindigde het rechtmatig verblijf van [geïntimeerde] en in het verlengde daarvan zijn aanspraak op voorzieningen als door COA hem werden geboden.
7. COA kan, naar vaste jurisprudentie, slechts afzien van de beëindiging van de opvang indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. In geval van medische klachten moet alsdan worden beoordeeld of sprake is van een acute medische noodsituatie. Dat is aan de orde indien de vreemdeling lijdt aan een stoornis waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade. Is hiervan sprake dan worden de verstrekkingen niet beëindigd, tenzij de vreemdeling met en beroep op artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 kan voorkomen dat de medische behandeling wordt gestaakt en medische behandeling alleen voldoende is voor de vreemdeling. Het verstrekken van medische behandelingen aan vreemdelingen op basis van artikel 10 van de Vreemdelingenwet leidt niet tot rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland
8. De vreemdelingenrechter van de nevenzittingsplaats Rotterdam heeft in zijn uitspraak van 7 augustus 2009 geoordeeld dat [geïntimeerde] in staat moet worden geacht om een beroep te doen op de medisch noodzakelijke zorg als bedoeld in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 en dat er ook geen bijzondere omstandigheden zijn komen vast te staan die tot voortzetting van de verstrekkingen nopen.
9. De vreemdelingenrechter heeft ook de overige door appellant aangevoerde argumenten beoordeeld en verworpen. Nu deze uitspraak onherroepelijk is geworden, staat vast dat [geïntimeerde] geen aanspraak meer heeft op voorzieningen als bedoeld in het Rva. De door de voorzieningenrechter verwoorde kans dat het beroep bij de vreemdelingenrechter zou slagen, is niet bewaarheid.
10. COA heeft vooreerst aangevoerd dat de voorzieningenrechter een onjuist, te licht, criterium heeft toegepast door te toetsen of het beroep van [geïntimeerde] al dan niet bij voorbaat als kansloos moest worden beoordeeld.
11. Deze grief is terecht voorgedragen. Wanneer de voorzieningenrechter wordt geconfronteerd met een ontruimingsvordering die is gebaseerd op een (beëindigings)besluit waartegen op het moment dat de voorzieningenrechter moet oordelen, nog een bestuursrechtelijke procedure aanhangig is, dient de voorzieningenrechter een prognose te maken of de bestuursrechter het aangevochten besluit al dan niet in stand zal laten. Deze prognose dient bij de afweging van de belangen van partijen bij de toewijzing, respectievelijk de weigering van de ter beoordeling voorliggende ontruimingsvordering te worden betrokken.
12. Nu de vreemdelingenrechter het beroep van [geïntimeerde] verworpen heeft en de advocaat van [geïntimeerde] desgevraagd geen argumenten heeft kunnen geven waarom COA thans gehouden zou zijn om de voorzieningen aan [geïntimeerde] te continueren en zich op dat punt aan het oordeel van het hof heeft gerefereerd, zal het hof de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigen en de door COA verzochte ontruiming gelasten.
Bij de bespreking van zijn overige argumenten heeft COA geen belang meer.
13. Het hof zal de meegevorderde bevoegdheid om de sterke arm in te schakelen afwijzen nu deze niet op de wet berust. Artikel 556 lid 1 Rv schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de rechter niettemin COA zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen. In zoverre derogeert artikel 556 lid 1 Rv bij ontruimingsbeslissingen aan artikel 3:299 BW. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
De slotsom
14. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen en opnieuw rechtdoende de gevraagde ontruiming gelasten als hierna weergegeven.
Het hof zal [geïntimeerde] in de kosten van de procedure veroordelen, zowel die in eerste aanleg als die in hoger beroep. Het hof ziet aanleiding om voor het pleidooi in appel slechts één punt toe te kennen, nu na de overlegging van de uitspraak van de vreemdelingenrechter ook had kunnen worden volstaan met een nader schriftelijk stuk; beide partijen zelve hebben het pleidooi niet bijgewoond. Mitsdien stelt het hof het salaris van de advocaat van COA in hoger beroep vast op twee punten naar tarief II.
15. Het hof wijst af de vordering van COA om te bepalen dat de wettelijke rente over de proceskosten is verschuldigd indien deze niet binnen veertien dagen zijn voldaan. Ingevolge artikel 6: 119 lid 1 BW is de schuldenaar wettelijke rente verschuldigd indien sprake is van verzuim. Voor het intreden van verzuim is, wanneer de nakoming niet blijvend onmogelijk is, een ingebrekestelling noodzakelijk (artikel 6: 82 BW), tenzij een ingebrekestelling op een van de in artikel 6: 83 BW aangegeven gronden dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid achterwege kan blijven of een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Anders dan COA lijkt te veronderstellen, leidt alleen een veroordeling tot betaling van een geldsom niet tot een situatie van verzuim en, daarmee, tot de verschuldigdheid van wettelijke rente.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om de Terugkeerlocatie [plaats] op het adres [straat en postcode]) te [plaats] binnen drie dagen na betekening van dit arrest te ontruimen en ontruimd te houden met al het zijne en de zijnen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van COA:
in eerste aanleg op € 339,44 aan verschotten en € 1.070,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 388,44 aan verschotten en € 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Zandbergen en Tjallema, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 oktober 2009 in bijzijn van de griffier.