3. Kort samengevat gaat het in deze procedure om het volgende.
- FGG heeft de v.o.f. en haar vennoten ([appellant 2] en [persoonsnaam betrokkene 1] B.V. gedagvaard inzake een beweerdelijk tussen FGG en de v.o.f. bestaande (onder)huurovereenkomst. Stellende dat gedaagden een forse huurachterstand hadden, heeft FGG ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, ontruiming van het gehuurde en betaling van de achterstallige huurpenningen.
- [persoonsnaam betrokkene 1] B.V. is niet in rechte verschenen.
- [betrokkene 2] heeft zich gepresenteerd als gemachtigde van de v.o.f. en van [appellant 2] (verder: [appellant 2]) en namens beide verweer gevoerd in conventie. In reconventie heeft hij namens [appellant 2] en de v.o.f. betaling gevorderd van een bedrag groot € 9.481,32 aan courtagenota's alsmede herstel van de samenwerking zoals tussen partijen overeengekomen in een tussen hen gesloten samenwerkingsovereenkomst, dat laatste op straffe van een dwangsom. Daarnaast is namens [appellant 2] en de v.o.f. bij wijze voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv eveneens herstel van de samenwerking als hiervoor bedoeld gevorderd, zulks voor de duur van de bodemprocedure, eveneens op straffe van een dwangsom.
- Inzake de gevorderde voorlopige voorziening is een mondelinge behandeling gevolgd op 29 september 2005, ter gelegenheid waarvan beide partijen hun standpunten nader hebben bepleit, een en ander conform de overgelegde pleitnota's. Zijdens FGG is daar primair betoogd dat [betrokkene 2] niet is gemachtigd de v.o.f. te vertegenwoordigen nu de daartoe vereiste machtiging van [persoonsnaam betrokkene 1] B.V. ontbreekt. In de vennootschapsakte is immers bepaald (art. 4 onder f) dat de medewerking van alle firmanten is vereist voor "het optreden in rechte, zowel eisende als verwerende met uitzondering van het in rechte incasseren van vorderingen en het nemen van conservatoire maatregelen."
- Ten bewijze van het ontbreken van bedoelde machtiging is een verklaring van [persoonsnaam betrokkene 1] B.V. overgelegd (productie 8 bij de conclusie van repliek in conventie/akte vermeerdering eis/antwoord in reconventie) waarvan de juistheid niet door [appellant 2] en de v.o.f. is bestreden.
- FGG heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat [appellant 2] in persoon geen partij was bij de tussen haar en de v.o.f. gesloten samenwerkingsovereenkomst, zodat hij om die reden niet kan worden ontvangen in zijn vordering tot herstel van de relatie gedurende de procedure.
- Bij vonnis d.d. 13 oktober 2005 heeft de kantonrechter [appellant 2] en de v.o.f. niet ontvankelijk verklaard in de door hen gevorderde voorlopige voorziening en de zaak voor voortprocederen in de hoofdzaak naar de rol verwezen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat de v.o.f. wegens het ontbreken van de vereiste toestemming van [persoonsnaam betrokkene 1] B.V. niet gerechtigd was een vordering in te stellen en dat [appellant 2] eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij in persoon geen partij was bij de samenwerkingsovereenkomst welke is gesloten tussen de v.o.f. en FGG Tegen het afwijzen van de voorlopige voorziening is geen appel ingesteld.
- Bij conclusie van repliek in conventie/akte vermeerdering eis/conclusie van antwoord in reconventie heeft FGG in reconventie hetzelfde niet- ontvankelijkheidsverweer gevoerd als in voormeld incident
- Bij conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie/vermeerdering van eis hebben [appellant 2] en de v.o.f . onder meer hun geldvordering ter zake van courtagenota's vermeerderd tot een bedrag groot € 13.676,07.
- De kantonrechter heeft vervolgens bij vonnis van 9 mei 2006 een comparitie van partijen gelast, onder andere met betrekking tot de vraag of meergenoemde samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen en wie daarbij partij waren/zijn. De comparitie is gehouden. Het proces-verbaal daarvan behoort echter niet tot de processtukken.
- Bij meergenoemd vonnis van 15 augustus 2006 heeft de kantonrechter in reconventie partijen wederom gevraagd zich (thans bij akte) uit te laten over de door het niet-ontvankelijkheidsverweer van FGG opgeworpen vragen.
- [appellant 2] heeft zich vervolgens bij akte op het standpunt gesteld dat de samenwerkingsovereenkomst met hem persoonlijk is aangegaan. FGG handhaafde haar standpunt dat de samenwerkingsovereenkomst tussen haar en de v.o.f. is gesloten.
- In zijn vonnis van 31 juli 2007 heeft de kantonrechter een eindbeslissing gegeven met betrekking tot de vorderingen in conventie. De kantonrechter heeft met betrekking tot de vordering in reconventie onder meer overwogen dat [appellant 2] zich op het standpunt stelt dat de vordering, voor zover deze de samenwerkingsovereenkomst betreft, uitsluitend door hem is ingesteld omdat hij partij is bij de samenwerkingsovereenkomst. De kantonrechter overweegt vervolgens dat die stelling impliceert dat de reconventionele vordering niet door de v.o.f. is ingesteld, zodat toestemming van [persoonsnaam betrokkene 1] B.V. niet aan de orde is. Daarnaast overweegt de kantonrechter dat FGG geen beroep kan doen op het voorschrift als neergelegd onder artikel 4 eerste lid aanhef en onder f van de vennootschapsakte, omdat deze bepaling slechts interne bevoegdheden regelt.
- In reconventie heeft de kantonrechter andermaal een comparitie van partijen gelast, onder meer ter beantwoording van de vraag tussen wie meergenoemde samenwerkingsovereenkomst is gesloten.
- De comparitie van partijen is gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de processtukken bevindt.
- Bij vonnis d.d. 20 november 2007 heeft de kantonrechter weliswaar overwegingen gewijd aan de vraag tussen wie de samenwerkingsovereenkomst was gesloten, maar een oordeel ter zake wordt in dat vonnis niet gegeven. Wel wordt aan FGG een bewijsopdracht verstrekt ter zake van het beweerdelijk wanpresteren van [appellant 2].
- In zijn eindvonnis in reconventie d.d. 16 juli 2008 komt de kantonrechter tenslotte tot de conclusie dat FGG erin is geslaagd het haar opgedragen bewijs te leveren. De kantonrechter wijst vervolgens de vordering af en veroordeelt [appellant 2] in de kosten van de procedure. Tegen die beslissing richt zich het hoger beroep.
- [appellanten] hebben in hoger beroep - zonder dat met zoveel woorden aan te kondigen - hun vordering gewijzigd. Thans wordt een verklaring voor recht gevraagd dat FGG toerekenbaar tekort is geschoten jegens [appellant 2], althans jegens De Koornbeurs door de samenwerking met [appellant 2] te beëindigen, zonder betaling van schadevergoeding, alsmede veroordeling van schadevergoeding aan [appellant 2], althans De Koornbeurs, op te maken bij staat en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 juni 2005, althans vanaf 20 juli 2005.