Beschikking d.d. 20 oktober 2009
Zaaknummer 200.035.912
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. T.H. Dijkstra, kantoorhoudende te Zwolle,
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. Stichting Bureau Jeugdzorg [provincie],
gevestigd te [plaats],
hierna te noemen: BJZ,
2. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 18 maart 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] te [plaats] en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] te [plaats], onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van 18 maart 2009 voor de termijn van een jaar.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 17 juni 2009, heeft de moeder verzocht de beschikking van 18 maart 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende alsnog te bepalen dat het verzoek tot ondertoezichtstelling van de twee minderjarige kinderen wordt afgewezen, één en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Van de raad is geen verweerschrift binnengekomen. Bij brief, met bijlage, van 17 juli 2009 heeft de raad te kennen gegeven dat hij ter zitting mondeling verweer zal voeren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief van 27 augustus 2009 van mr. Dijkstra.
Ter zitting van 16 september 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. C.F. Roza (een kantoorgenoot van mr. Dijkstra), en [vertegenwoordiger raad] namens de raad. Namens BJZ is niemand verschenen. De vader is evenmin verschenen. Mr. Roza heeft het woord gevoerd mede aan de hand van een pleitnotitie.
De beoordeling
Te laat ingediende stukken
1. Op 14 september 2009 is bij de griffie van het hof binnengekomen een brief van 14 september 2009 met bijlagen van mr. Roza. Gelet op artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven zijn die stukken te laat ingediend. Niet gebleken is dat zij niet tijdig hadden kunnen worden ingediend. Het hof heeft van die stukken geen kennis genomen.
De vaststaande feiten
2. De vader en de moeder zijn op 29 april 1998 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. Bij beschikking van de rechtbank van 15 juni 2005 is de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken. Deze beslissing is op 12 juli 2005 ingeschreven in het daartoe strekkende register van de burgerlijke stand. De vader en de moeder zijn van rechtswege belast (gebleven) met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen. De minderjarigen verblijven bij de moeder.
3. Bij inleidend verzoekschrift van 30 januari 2009, ingekomen op 2 februari 2009, heeft de raad de kinderrechter verzocht [kind 1] en [kind 2] voor een periode van een jaar onder toezicht te stellen van BJZ.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg".
5. De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
6. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat pas twee weken voor de zitting van het hof een gesprek met een gezinsvoogd heeft plaatsgevonden, terwijl de rechtbank reeds in maart 2009 heeft geoordeeld dat de geestelijke belangen en de gezondheid van de minderjarigen ernstig worden bedreigd en derhalve een gezinsvoogd diende te worden aangesteld. Volgens de moeder valt dan ook niet in te zien welke positieve bijdrage een gezinsvoogd in het kader van een ondertoezichtstelling zou kunnen leveren.
Daarnaast heeft de moeder aangegeven dat de gezinssituatie problematisch is vanaf het moment dat [kind 1] is ontslagen uit De Ruyterstee, een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie van Accare. De moeder heeft aangevoerd dat de situatie hanteerbaar is als [kind 1] hulp krijgt voor haar stoornis en wordt opgenomen in een instelling als De Ruyterstee. De moeder is van mening dat een gezinsvoogd in het kader van een ondertoezichtstelling daarin niet meer zal kunnen betekenen dan zijzelf.
Tevens heeft de moeder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om een onderzoek naar het gezin door een deskundige te laten uitvoeren, heeft afgewezen. Volgens de moeder kan een deskundigenonderzoek uitkomst bieden voor de problematiek van [kind 1].
Ook is de moeder van mening dat een bijzondere curator bij uitstek in deze gezinssituatie de belangen van de minderjarigen kan behartigen. Naar het inzicht van de moeder heeft de rechtbank haar verzoek tot benoeming van een bijzondere curator dan ook ten onrechte afgewezen.
7. De raad is van mening dat [kind 1] en [kind 2] in hun algehele ontwikkeling worden bedreigd. Volgens de raad heeft vrijwillige hulpverlening niet geleid tot het oplossen van de problemen in het gezin en dit is ook op afzienbare termijn niet te verwachten. De raad heeft in zijn rapport aangegeven dat de moeder al jarenlang overbelast is en de opvoeding van haar kinderen zonder hulp niet aan kan. Ondanks de grote inzet van vrijwillige hulpverlening is deze situatie niet verbeterd. De raad heeft tevens aangegeven dat de hulpverleners verdeeld zijn over de vraag welke hulp noodzakelijk is voor de gezinssituatie. Ook kunnen de vader en de moeder volgens de raad moeilijk tot gezamenlijke beslissingen komen met betrekking tot de minderjarigen. Naar het inzicht van de raad is het van belang dat de minderjarigen onder toezicht worden gesteld, zodat een gezinsvoogd de regie krijgt en in overleg met de ouders beslissingen kunnen worden genomen die in het belang van de kinderen zijn en gericht op de opheffing van hun bedreigde ontwikkeling.
Het oordeel
8. Voor het antwoord op de vraag of de minderjarigen onder toezicht moeten worden gesteld, dient te worden beoordeeld of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
9. Naar het oordeel van het hof is uit de stukken en de behandeling ter zitting gebleken dat [kind 1] en [kind 2] ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling. Uit het rapport van de raad van 29 januari 2009 blijkt dat de moeder al jarenlang overbelast is en onvoldoende draagkracht heeft om de minderjarigen alleen op te voeden. Gebleken is dat [kind 1] en [kind 2] reeds lange tijd problematisch gedrag vertonen. Vast staat dat de hulpverleners het niet eens zijn over de oorzaak van het problematische gedrag van de minderjarigen en welke hulp hiervoor dient te worden verleend. Ook is gebleken dat de vader en de moeder het al jaren structureel oneens zijn over de behandeling van de minderjarigen, waardoor het hen niet lukt tot gezamenlijke beslissingen te komen ten aanzien van de minderjarigen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof sprake van een onduidelijke situatie in het gezin, die bedreigend is voor de ontwikkeling van de minderjarigen.
10. Uit de stukken is tevens gebleken dat de moeder meerdere malen hulp heeft gezocht voor [kind 1] en [kind 2]. Al op jonge leeftijd zijn [kind 1] en [kind 2] lichamelijk en psychiatrisch onderzocht. Ook hebben zij verschillende therapieën en behandelingen ondergaan. [kind 1] is van oktober 2006 tot april 2008 klinisch opgenomen geweest in De Ruyterstee. [kind 2] heeft een geruime tijd een medisch kinderdagverblijf bezocht. Aan het gezin is onder meer ontwikkelingsbegeleiding en crisishulpverlening gegeven. Hoewel de moeder haar uiterste best doet om de gezinssituatie te verbeteren, staat vast dat ondanks al deze hulpverlening de problematiek in het gezin nog steeds bestaat. Naar het oordeel van het hof heeft hulpverlening in het vrijwillige kader dan ook gefaald en is niet te voorzien dat vrijwillige hulpverlening tot oplossing van de problematiek zal leiden. De moeder stelt weliswaar dat een nazorgtraject voor [kind 1] een blijvende oplossing kan bieden voor de opvoedingsproblemen in het gezin, maar het hof is van oordeel dat dient te worden bezien welke soort hulpverlening verder tot de mogelijkheden behoort en bij welke hulpverlening het gezin baat heeft. Het hof is van oordeel dat hiervoor noodzakelijk is dat een gezinsvoogd wordt aangesteld, die de regie in handen neemt. Naar het oordeel van het hof kan de gezinsvoogd in situaties waarin de ouders en hulpverleners verdeeld zijn, in overleg met de betrokkenen de beslissingen nemen die in het belang van de minderjarigen zijn.
11. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er op dit moment nog voldoende gronden zijn die een ondertoezichtstelling van de minderjarigen rechtvaardigen. Het hof merkt daarbij op dat het hof van BJZ verwacht dat het de komende tijd laat blijken dat de ondertoezichtstelling voor de minderjarigen een meerwaarde heeft. Indien na afloop van de duur van de ondertoezichtstelling wordt verzocht om een verlenging, gaat het hof ervan uit dat de rechtbank deze meerwaarde betrekt bij de beoordeling van de vraag of de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd.
12. Voor zover de moeder heeft verzocht een deskundige te benoemen die onderzoek verricht naar de gezinssituatie, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarigen is dat zij nu weer aan een onderzoek worden blootgesteld, aangezien dit bij hen voor veel onrust zal zorgen. Het hof zal derhalve het verzoek tot benoeming van een deskundige afwijzen.
13. Het hof ziet evenmin termen om een bijzondere curator te benoemen, zoals door de moeder is verzocht. Het benoemen van een bijzondere curator kan zinvol zijn in situaties waarin met betrekking tot de opvoeding en verzorging een belangenverstrengeling kan ontstaan tussen degene die het gezag uitoefent en de minderjarigen. Naar het oordeel van het hof is daarvan echter in deze geen sprake. Het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen, zal dan ook worden afgewezen.
Slotsom
14. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Garos, voorzitter, Breemhaar en Hulsebosch, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 oktober 2009 in bijzijn van de griffier.