Beschikking d.d. 22 oktober 2009
Zaaknummer 107.005.042
Voorheen Rekestnummer 0800396
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat (gewezen procureur) mr. J.V. van Ophem,
behandelend advocaat mr. J.M. van Duursen,
kantoorhoudende te Groningen,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat (gewezen procureur) mr. P. Tuinman,
behandelend advocaat mr. C. Heijs,
kantoorhoudende te Groningen.
Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg.
LJ&R,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: het LJ&R.
De inhoud van de tussenbeschikking van 24 december 2008 wordt hierbij overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van het bepaalde in de tussenbeschikking van 24 december 2008 is ter griffie van het hof ingekomen:
- een faxbericht van 27 februari 2009 van mr. Van der Wal met bijlagen;
- een faxbericht van 2 maart2009 van mr. Bolt;
- een faxbericht van 15 mei 2009 van mr. Heijs;
- een faxbericht van 18 mei 2009 van mr. Bolt.
Ter zitting van 7 september 2009 is de zaak wederom behandeld (en thans gelijktijdig met het hoger beroep dat de moeder heeft ingesteld tegen de door de kinderrechter bij beschikking van 4 november 2008 uitgesproken ondertoezichtstelling van de drie kinderen.) Verschenen zijn: de moeder bijgestaan door mr. Van Duursen, de vader bijgestaan door mr. Heijs en namens de raad [medewerker van de raad] en namens het LJ&R [medewerker LJ&R]. Van de zijde van Bureau Jeugdzorg is ter zitting geen vertegenwoordiger verschenen.
De verdere beoordeling
1. [de kinderen] zijn geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder (de ouders). De (samenlevings)relatie is medio 2005 feitelijk verbroken door het vertrek van de moeder met de kinderen naar haar ouders. Het huwelijk is ontbonden op 14 juli 2006, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking van 7 maart 2006 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2. De minderjarigen verblijven bij de moeder sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders. Bij de echtscheidingsbeschikking is geen beslissing gegeven omtrent het gezag, zodat de ouders dat nog immer gezamenlijk uitoefenen. Bij deze beschikking is wel het hoofdverblijf van de minderjarigen bepaald bij de moeder en is de door de vader te betalen kinderalimentatie bepaald op € 400,- per kind per maand.
3. De vader heeft bij wege van zelfstandig verzoek in de echtscheidingsprocedure verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de kinderen] in die zin dat hij gerechtigd is om de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen, alsmede de helft van de reguliere schoolvakanties bij zich te ontvangen. Op basis van een in het kader van de voorlopige voorzieningen gegeven beslissing van 15 september 2005 is bepaald dat er gemiddeld eenmaal per maand contact tussen de vader en de kinderen zal zijn voor de duur van een uur, anderhalf uur bij de moeder thuis en in haar aanwezigheid.
4. Bij beschikking van 6 februari 2007 heeft de rechtbank een door partijen ter zitting overeengekomen voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de kinderen] vastgesteld van een zaterdag of zondagmiddag per drie weken van 13.00 uur tot 17.00 uur op een neutrale plek. Er is beperkt uitvoering gegeven aan deze overeengekomen regeling, nu de contacten steeds bij de moeder thuis en in haar aanwezigheid/nabijheid hebben plaatsgevonden. Bij beschikking van 15 mei 2007 is aan de raad voor de kinderbescherming opdracht gegeven tot onderzoek met betrekking tot de omgangsregeling en in dat kader de mogelijkheden tot begeleide contacten na te gaan. Na het uitbrengen van het rapport op 2 november 2007 heeft de rechtbank, overeenkomstig het advies van de raad, bij beschikking van 19 februari 2008 een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen die ertoe zou moeten leiden dat de kinderen, met een opbouw in de duur van het verblijf bij hem, na zes maanden een weekend per veertien dagen bij hem kunnen verblijven.
5. De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen. Zij is van aanvang af de mening toegedaan dat de vader de kinderen uitsluitend bij haar thuis en in haar aanwezigheid kan ontmoeten tot de kinderen zelf aangegeven in staat te zijn de vader bij hem thuis te zien. Tot dat moment wenst de kinderen te beschermen door haar aanwezigheid, haar nabijheid en de kinderen wensen dit ook.
6. De vader heeft nakoming van deze omgangsregeling gevorderd in kort geding. Bij vonnis van 4 april 2008 is de uitbreiding na zes maanden tot een weekend per veertien dagen geschorst en is vooralsnog vastgehouden aan de daaraan voorafgaande opbouwregeling -kort gezegd- een zaterdagmiddag van 15.00 uur tot 17.00 uur per vier weken welke regeling na drie maanden wordt uitgebreid naar een zaterdag per veertien dagen 15.00 uur tot 17.00 uur.
7. Bij zijn tussenbeschikking van 24 december 2008 heeft het hof -overeenkomstig de afspraken die partijen daarover ter zitting hebben gemaakt- een aantal omgangsmomenten vastgelegd over de periode tot 1 maart 2009 waarbij de vader de kinderen zou kunnen ontmoeten. Deze ontmoetingen zouden plaatsvinden eerst in huis en in bijzijn van de moeder, later in huis van de moeder buiten haar aanwezigheid en tot slot bij de vader thuis buiten moeders aanwezigheid.
8. Partijen hebben voorts afgesproken dat zij zich tot hun vertrouwenspersoon zullen wenden voor gesprekken teneinde de verstandhouding tussen hen beiden te verbeteren, dit met oog op de belangen van de kinderen. Het hof heeft partijen opgedragen om het hof voor 1 maart 2009 te informeren over de voortgang van de omgangsregeling en de gesprekken.
9. Uit de eind februari, begin maart ingekomen faxberichten is gebleken dat partijen slechts ten dele uitvoering hebben gegeven aan de ter zitting van 4 december 2008 gemaakte en door het hof in zijn beschikking van 24 december 2008 vastgestelde afspraken. De vader heeft op de genoemde data contact gehad met de kinderen maar deze contacten hebben steeds plaatsgevonden in het huis van de moeder waarbij de moeder -uiteindelijk- in een andere kamer aanwezig is geweest. Van omgang bij de vader thuis is geen sprake geweest. De voortgezette gesprekken van partijen bij de vertrouwenspersoon hebben nog niet geleid tot medewerking van de moeder aan die vorm van omgang.
10. Uit de faxberichten van mei 2009 kan verder worden afgeleid dat de vader niet langer bereid is tot mediation, de gesprekken met de vertrouwenspersoon, nu deze kennelijk niet hebben kunnen leiden tot de door hem gewenste uitbreiding van de omgangsregeling, in die zin dat hij de kinderen bij zich thuis zou kunnen ontvangen. De moeder werpt in haar faxbericht de vraag op naar de geldigheid van de destijds -in het kader van de mediation- gemaakte afspraken, nu de vader niet verder wenst mee te werken aan de mediation met dien verstande dat zij bericht dat de vader de kinderen iedere week bij haar thuis ziet.
11. Uit het voorgaande volgt dat voor zover er contacten zijn geweest tussen de vader en de kinderen deze steeds hebben plaatsgevonden bij de moeder thuis. De moeder heeft vanaf het eerste verzoek van de vader bij wege van een zelfstandig verzoek in de echtscheidingprocedure van eind 2005, aangedrongen op rust, tijd en geduld en kleine stapjes om haar en de kinderen voldoende gelegenheid te geven te wennen. De rechtbank is meegegaan in dat verzoek en dat heeft geleid tot een aantal tussenbeschikkingen waarbij het nemen van een nadere stap veelal aan de moeder en de vader gezamenlijk is overgelaten, bijvoorbeeld een omgangsmoment op neutraal terrein in plaats van bij moeder thuis. Toen na anderhalf jaar geen enkele vooruitgang werd geboekt, anders dan in duur en frequentie, en een duidelijk vooruitzicht op omgangscontacten tussen de vader en de kinderen bij hem thuis nog immer ontbrak, heeft de rechtbank een beslissing gegeven om te komen tot een weekendregeling, de beschikking waarvan beroep.
12. Ook de door partijen in hoger beroep ter zitting 4 december 2008 gemaakte afspraken hebben slechts geresulteerd in een uitbreiding van de frequentie van de omgangscontacten en niet tot omgangscontacten bij de vader thuis. Sinds begin 2009 heeft de vader wekelijks contact met kinderen bij moeder thuis. Ook deze omgang heeft plaats in de aanwezigheid en/of nabijheid van de moeder. Ter zitting is gebleken dat de vader en de kinderen inmiddels eenmaal op een neutrale plaats omgang met elkaar gehad (samen uit eten) en de kinderen hebben inmiddels aangegeven dat zij dit nogmaals zouden willen.
13. Hoewel er op deze wijze weliswaar regelmatig contact is tussen de vader en de kinderen en deze omgangscontacten op zichzelf redelijk tot goed verlopen, heeft de vader nauwelijks de mogelijkheid om bij dergelijke bezoekjes ook zorg- en opvoedingstaken op zich te nemen vergelijkbaar met die een vader heeft tijdens het huwelijk en daarna in het kader van een omgangsregeling waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vader thuis (kunnen) verblijven. In die zin is de vader niet of nauwelijks vader en zijn de huidige omgangscontacten niet of nauwelijks te vergelijken met een omgangsregeling in vorenbedoelde zin.
14. De moeder blijft weigeren haar medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een omgangsregeling tussen [de kinderen] en de vader -in welke vorm dan ook- bij de vader thuis, in die zin dat zij in de feitelijke uitvoering blijft aangeven dat dit in het tempo van (haar en) de kinderen dient te geschieden. De redenen die de moeder hiervoor aanvoert, zijn naar 's hofs oordeel evenwel niet zodanig van aard dat op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat ook vier jaar na de feitelijke scheiding van de ouders de omgang tussen de kinderen en de vader vooralsnog enkel moet plaatshebben in de directe thuisomgeving van de kinderen en in de nabijheid van de moeder, en dat de kinderen zelf moeten kunnen aangeven wanneer zij zich in staat achten tot omgang bij de vader thuis. Het hof acht geen objectieve gronden aanwezig die tot deze beperkingen noodzaken.
15. Weliswaar is ten tijde van het verbreken van de relatie in 2005 sprake geweest van enige incidenten tussen de moeder en de vader -uit de stukken blijkt een klap op tafel c.q. de hand van de moeder op tafel en het vastpakken van de moeder- maar deze hebben plaatsgevonden toen de relatie tussen partijen op zijn einde liep en in het reclasseringsrapport -dat is opgemaakt naar aanleiding van een aangifte van de moeder- wordt vermeld dat de vader een rustige man is (met een problematische relatie) en dat de kans op herhaling gering is.
16. Het hof acht voorts niet uitgesloten dat de kinderen inderdaad een en ander hebben meegekregen van de echtscheiding en de op zichzelf niet ongebruikelijke problemen tussen de ouders in die periode, maar niet is gesteld of gebleken dat deze problematiek zodanig is geweest dat nog immer een beperkte omgangsregeling aangewezen is. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders om de kinderen in woord en daad te laten zien dat zij er als ouders voor de kinderen zullen zijn.
17. Voor zover de moeder meent dat de wens van de kinderen met betrekking tot de plaats van de omgang en het tempo voor de totstandkoming van een meer uitgebreide omgangsregeling ook nu nog doorslaggevend dient te zijn, is het hof van oordeel dat de moeder miskent dat zij juist door daarin mee te gaan een sterk en herhaald negatief signaal afgeeft omtrent de veiligheid en betrouwbaarheid van de vader en zijn thuissituatie. Dit bevestigt de kinderen in het negatieve vaderbeeld dat zij -gezien hun leeftijd en het feit dat zij voor hun dagelijkse verzorging op de moeder aangewezen zijn- in de afgelopen jaren hebben opgebouwd en waarop zij kennelijk nog immer hun wensen afstemmen.
18. Naar 's hofs oordeel is het voor een adequate ontwikkeling van [de kinderen] en het voorkomen van een loyaliteitsconflict van essentieel belang dat voornoemd patroon wordt doorbroken en dat er meer vrijelijk omgang tussen de kinderen en hun vader kan plaatsvinden, ook in de huiselijke omgeving van de vader. De omstandigheid dat de vader nog immer in de voormalige echtelijke woning woont, thans met een nieuwe partner en de kinderen uit haar eerdere relatie, is weliswaar een omstandigheid die enige behoedzaamheid en geduld zal vergen, maar is geen reden om de omgang ruim vier jaar na de feitelijke scheiding van partijen nog immer te beperken in het woonhuis van de moeder en in haar nabijheid. Daar komt bij dat de houding van de vader in de onderhavige procedure tot nu toe en zijn uitlatingen ter zitting het hof voldoende vertrouwen geven dat de vader [de kinderen] niet zonder meer zal confronteren met zijn nieuwe relatie en zijn nieuwe gezin, maar dezen eerst voorzichtig bij hen zal introduceren wanneer de kinderen een beetje gewend zijn. Dezelfde terughoudendheid wordt van de vader verwacht ten aanzien van het contact van de kinderen met onder meer zijn ouders, de grootouders.
19. Zoals gezegd, er zijn sinds het uiteengaan van partijen ruim vier jaar verstreken. De inmiddels (wekelijkse) contacten tussen [de kinderen] en de vader zijn redelijk tot goed verlopen en er zijn geen aanwijzingen dat deze omgang voor de kinderen op zichzelf niet plezierig is verlopen, laat staan dat deze omgangscontacten nadelig voor de kinderen zijn geweest. Niet is gebleken dat contact tussen de vader en de beide kinderen, ten gevolge van gedragingen van de vader, voor hen nadelig zou zijn. De kinderen functioneren verder zowel op school als in de thuissituatie stabiel en zijn als vanouds -zoals de moeder aangeeft- blij, sociaal, actief en vrolijk. Er zijn, het zij hier nogmaals herhaald, geen objectieve gronden om de omgang te ontzeggen of te beperken.
20. Het hof acht het van belang dat duidelijkheid dient te komen over de omgangsregeling en heeft de overtuiging dat het verstrekken van deze duidelijkheid de kinderen ten goede zal komen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de zaak wederom aan te houden voor verdere afspraken binnen (de herstart van) het mediationtraject tussen partijen. Overeenkomstig het advies van de raad in het rapport van 25 oktober 2007 dat door de raadsmedewerker ter zitting in hoger beroep is onderschreven, zal het hof een omgangsregeling vaststellen tussen de vader en [de kinderen] die er op gericht is dat de vader de kinderen op redelijke termijn na de onderhavige beschikking bij zich thuis zal kunnen ontvangen.
21. Het hof doet hierbij een uitdrukkelijk beroep op de moeder om haar (ouderlijke) verantwoordelijkheid te nemen en de beslissing van het hof als definitief en met haar instemming uit te dragen naar de kinderen en de kinderen te stimuleren in de omgang naar de vader.
22. Het hof zal de beschikking waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen en opnieuw beslissen als na de melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
stelt tussen de vader en de minderjarigen [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats], [kind 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] en [kind 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] een omgangsregeling vast met de navolgende inhoud:
- tot 1 december 2009 is de vader gerechtigd om de minderjarigen, overeenkomstig de ter zitting naar voren gekomen huidige regeling, eenmaal per week te bezoeken bij hun thuis in aanwezigheid/nabijheid van de moeder;
- vanaf 1 december 2009 is de vader gerechtigd om de minderjarigen, overeenkomstig de ter zitting naar voren gekomen huidige regeling, eenmaal per week te bezoeken bij hun thuis buiten de aanwezigheid/nabijheid van de moeder dan wel op een neutrale plek buitenshuis eveneens buiten de aanwezigheid/nabijheid van de moeder;
- vanaf 1 maart 2010 is de vader gerechtigd om de minderjarigen eenmaal per week op een zaterdagmiddag van 15.00 uur tot 17.00 uur bij hem thuis te ontvangen;
- vanaf 1 juni 2010 is de vader gerechtigd om de minderjarigen eenmaal per veertien dagen een zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij hem thuis te ontvangen;
- vanaf 1 september 2010 is de vader gerechtigd om de minderjarigen eenmaal per veertien dagen een weekend van zaterdag van 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij hem thuis te ontvangen;
bepaalt dat de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader de kinderen weer bij de moeder terugbrengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer af anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Makkinga en Idsardi, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 22 oktober 2009 in bijzijn van de griffier.