ECLI:NL:GHLEE:2009:BK1881

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003182-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep tegen vonnis economische politierechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Assen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging verklaard en het vonnis van de economische politierechter vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de economische politierechter voor verdere behandeling en afdoening op de bestaande dagvaarding. De zaak betreft een verdachte die in juni 2003 door de economische politierechter was veroordeeld voor het niet voldoen aan de herbeplantingsplicht van een perceel, zoals voorgeschreven in artikel 3, eerste lid, van de Boswet. De verdachte had in september 1999 een houtopstand geveld en was in 2002 geconstateerd dat hij niet had herbeplant. Na een eerdere veroordeling in 2003, werd in 2006 vastgesteld dat hij nog steeds niet aan de herbeplantingsplicht had voldaan. Het hof overweegt dat de verplichting tot herbeplanting een voortdurend delict betreft, wat betekent dat de verdachte ook na de verstrijking van de driejarige termijn kan worden vervolgd voor het niet voldoen aan deze verplichting. Het hof heeft de economische politierechter in Assen opgedragen om nader onderzoek te verrichten naar de beweringen van de verdachte over rechtsdwaling en de achtergrond hiervan. De uitspraak van het hof bevestigt dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, en dat de zaak opnieuw moet worden behandeld door de economische politierechter.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003182-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-994552-07
Arrest van 16 oktober 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Assen van 4 december 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1951] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Assen heeft de officier van justitie bij voormeld vonnis op tegenspraak niet-ontvankelijk verklaard, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De economische politierechter heeft de officier van justitie in het bestreden vonnis niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Onderhavige zaak zou zien op hetzelfde feitencomplex als waarvoor verdachte in juni 2003 door de economische politierechter is veroordeeld, waardoor er sprake zou zijn van schending van het ne bis in idem-beginsel.
In onderhavige zaak is het openbaar ministerie in hoger beroep gekomen. Naar de mening van de advocaat-generaal is er sprake van een nieuw en afzonderlijk feit, waarvoor verdachte kan worden vervolgd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte wordt vervolgd ter zake van overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Boswet, te weten - kort gezegd - het niet binnen een tijdvak van drie jaren voldoen aan de verplichting tot herbeplanting van een perceel.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte in september 1999 een op zijn perceel bevindende houtopstand heeft geveld. Bij een controle in januari 2002 is geconstateerd dat verdachte een gedeelte van dit perceel niet heeft herbeplant. In november 2002 is verdachte ter zake van overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Boswet geverbaliseerd. Ter zake hiervan is in juni 2003 een veroordeling door de economische politierechter in de rechtbank Assen gevolgd. Vervolgens is op 20 oktober 2006 vastgesteld dat verdachte nog niet had voldaan aan de in voornoemde artikel neergelegde herbeplantingsplicht. Hiervoor wordt verdachte in onderhavige zaak vervolgd.
De vraag die naar aanleiding van vorengaande centraal staat is of de verplichting tot het herbeplanten van een perceel slechts gedurende de genoemde periode van drie jaren bestaat of dat de eigenaar van het betreffende perceel ook na verloop van die termijn in overtreding is als hij de herbeplanting nalaat. Volgens vaste jurisprudentie overtreedt de eigenaar van een perceel die ook na afloop van eerdergenoemde termijn de herbeplantingsplicht nalaat, het voorschrift van artikel 3, eerste lid, van de Boswet. De eigenaar blijft dit ook overtreden zolang de herbeplanting niet is geschied. Met andere woorden de eigenaar kan na verloop van eerdergenoemde termijn tot op het moment waarop de herbeplanting daadwerkelijk is geschied voornoemd voorschrift meerdere malen telkens op verschillende tijdstippen overtreden. Het betreft een voortdurend delict.
Het hof is gelet op al het vorengaande van oordeel dat verdachte opnieuw kan worden vervolgd ter zake van overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Boswet, nu verdachte na drie jaren - te rekenen vanaf juni 2003 - (opnieuw) niet heeft voldaan aan de verplichting tot het herbeplanten van zijn perceel. In zoverre acht het hof de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Het hof zal het vonnis van beroep om die reden vernietigen en de zaak voor verdere behandeling en afdoening op de bestaande dagvaarding verwijzen naar de economische politierechter in de rechtbank te Assen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte een beroep gedaan op rechtsdwaling. De economische politierechter in de rechtbank Assen zou verdachte in juni 2003 evenwel hebben veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Boswet, echter hierbij zou - naar eigen zeggen - aan hem zijn medegedeeld dat hij wordt ontslagen van de plicht tot het herbeplanten van het perceel. Verdachte heeft hieraan het vertrouwen ontleend dat hij na afloop van de gestelde drie jaren niet verplicht was het betreffende perceel te herbeplanten.
Het hof geeft de economische politierechter in de rechtbank te Assen die onderhavige zaak ter verdere behandeling en afdoening krijgt voorgelegd in overweging in ieder geval nader onderzoek te (doen) verrichten naar de juistheid van deze bewering van verdachte en de achtergrond hiervan.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verwijst de zaak naar de economische politierechter in de rechtbank Assen, teneinde, met inachtneming van dit arrest, na hernieuwde oproeping van de verdachte het onderzoek opnieuw aan te vangen en deze zaak voor wat betreft het ten laste gelegde feit op de bestaande dagvaarding opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
-