ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2012

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.036.550
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Hermans
  • J. Kuiken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met ADHD-problematiek en traumatische ervaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 oktober 2009 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 2]. De moeder, appellante, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kinderrechter van 27 maart 2009 te vernietigen, die de uithuisplaatsing van [kind 2] had verlengd. De moeder had in het verleden ingestemd met de uithuisplaatsing vanwege haar eigen problematiek en de onveilige thuissituatie. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds de breuk met de vader stappen heeft gezet om haar leven op orde te krijgen en dat zij vooruitgang heeft geboekt. Echter, de traumatische ervaringen uit het verleden van [kind 2] en zijn ADHD-problematiek vereisen een specifieke woonomgeving en begeleiding. De William Schrikker Jeugdbescherming heeft benadrukt dat [kind 2] nog steeds kwetsbaar is en dat er meer duidelijkheid moet komen over zijn toekomstperspectief. Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft totdat er meer inzicht is in de mogelijkheden van de moeder om de zorg voor [kind 2] op zich te nemen. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, met de opmerking dat er gewerkt moet worden aan uitbreiding van de omgangscontacten tussen de moeder en [kind 2].

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 oktober 2009
Zaaknummer 200.036.550
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.H. Wormmeester,
kantoorhoudende te Emmen,
tegen
de William Schrikker Jeugdbescherming,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de William Schrikker Jeugdbescherming.
Belanghebbende:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 27 maart 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Groningen de termijn van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna [kind 1]), en [kind 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna [kind 2]), verlengd tot 18 februari 2010, met behoud van de opdracht van aan het Bureau Jeugdzorg Groningen.
Bij deze beschikking is voorts de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing
van beide minderjarigen in een dag en nacht opvang met ingang van 28 maart 2009 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 juni 2009, heeft de moeder verzocht de beschikking van 27 maart 2009 te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 2] betreft.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 17 augustus 2009, heeft de William Schrikker Jeugdbescherming het verzoek bestreden en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, dan wel het verzochte af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 3 juli 2009 van de raad voor de kinderbescherming met bijlagen, een brief van 29 juli 2009 van mr. Wagenaar met bijlagen, een brief van 4 augustus 2009 van mr. Wormmeester met bijlage, een brief van 16 september 2009 van mr. Wormmeester en een brief van 1 oktober 2009 van mr. Wormmeester met bijlagen.
Ter zitting van 8 oktober 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder bijgestaan door de behandelend advocaat en vergezeld van twee hulpverleensters, en [medewerkers van de Jeugdbescherming] namens de William Schrikker Jeugdbescherming. Van de zijde van de raad was [vertegenwoordiger van de raad] aanwezig. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen en hij heeft evenmin op andere wijze zijn visie omtrent de uithuisplaatsing van [kind 2] kenbaar gemaakt.
De beoordeling
1. Uit de relatie van de vader en de moeder zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. De vader heeft beide kinderen erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1]. De moeder oefent het gezag over [kind 2] alleen uit.
2. Medio 2007 is de moeder in verband met de huiselijke situatie met [kind 1] en [kind 2] weggevlucht naar een geheim opvangadres. Na de opvang in het [geheim opvangadres], heeft zij ingestemd met vrijwillige uithuisplaatsing van de kinderen. De plaatsing in pleeggezinnen is mislukt door het moeilijk hanteerbare gedrag van de kinderen. [kind 1] is uiteindelijk geplaatst in 't Ruige Veld. [kind 2] is uiteindelijk op 13 juli 2007 voor onderzoek en behandeling geplaatst in de Kinderkliniek voor Kinderpsychiatrie UCKJP Accare Groningen. Kort daarna is de raad aangevangen met een onderzoek naar de verzorgings- en opvoedingssituatie van de kinderen.
3. Bij beschikking van 28 februari 2008 is de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken en een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing verleend. Uit het raadsrapport van 13 februari 2008 blijkt dat de noodzaak voor deze maatregelen heeft samengehangen -kort gezegd- met de nog voortbestaande ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen, terwijl de vrees bestond dat de moeder niet langer zou meewerken aan een (langdurige) uithuisplaatsing van de kinderen, nu zij in december 2007 was teruggegaan naar haar woning in [woonplaats] en in januari 2008 de kinderen tijdens een bezoekregeling, tegen de afspraken in, had meegenomen naar haar woning en ook contact tussen de kinderen en de vader had toegestaan.
4. Bij beschikking van 5 maart 2008 volgde de bekrachtiging van de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging (spoed)uithuisplaatsing in een residentiële inrichting voor duur van drie maanden, tot 18 mei 2008, terwijl voorts de definitieve ondertoezichtstelling is uitgesproken en een machtiging uithuisplaatsing is verleend voor duur van negen maanden met ingang van 18 mei 2008. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervolgens verlengd, laatstelijk bij de beschikking waarvan beroep.
5. [kind 2] is, zoals eerder gemeld, na kortdurende plaatsingen in pleegzinnen, op 13 juli 2007 geplaatst in de Kinderkliniek voor Kinderpsychiatrie UCKJP Accare Groningen. Hij heeft daar tot 27 oktober 2008 verbleven, eerst vrijwillig en later op basis van een daartoe strekkende machtiging. Op 28 oktober 2008 is hij geplaatst in Mike Vis huis, een woonvoorziening van 't Ruige Veld voor kinderen met een beperking. Op 11 augustus 2009 is hij overgeplaatst naar Driever's Dale.
* wettelijk kader
6. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarigen.
* het standpunt van de moeder
7. De moeder geeft aan dat zij destijds niet in staat was om voor de kinderen te zorgen, omdat zij depressief en aangeslagen was door de jarenlange gewelddadigheden van en mishandelingen door de vader. Daarom heeft zij na haar vlucht naar het [geheim opvangadres] in 2007 vrijwillig ingestemd met uithuisplaatsing van de beide kinderen. De relatie met de vader is echter definitief verbroken en zij heeft sinds zij zelfstandig woont maatregelen getroffen om de zorg en opvoeding van [kind 2] weer zelf op zich te kunnen nemen. De moeder geeft aan dat zij hulp voor zichzelf heeft geregeld en dat zij open staat voor hulp voor de kinderen: Driever 's Dale is bereid om haar ambulante ondersteuning en begeleiding te geven bij de verzorging en opvoeding van [kind 2]. De moeder wijst er verder op dat zij van de hulpverleners van de Kinderkliniek heeft geleerd wat [kind 2] als gevolg van zijn ADHD-problematiek nodig heeft. Zij meent dat zij hem de structuur kan geven die hij nodig heeft. Zij benadrukt dat zij de zorg voor [kind 2] destijds uitsluitend niet meer aankon als gevolg van het geweld binnen haar relatie met de vader. Daaruit kan echter niet zonder meer worden geconcludeerd dat zij pedagogisch onmachtig is, volgens de moeder. Zij acht het dan ook onbegrijpelijk dat niet wordt gewerkt aan thuisplaatsing van [kind 2] bij haar.
* het standpunt van de William Schrikker Jeugdbescherming
8. De William Schrikker Jeugdbescherming heeft erop gewezen dat [kind 2] ernstige gedragsproblemen heeft tengevolge van ADHD maar ook door een onveilige thuissituatie in het verleden die hem heeft beschadigd en getraumatiseerd. Volgens de William Schrikker Jeugdbescherming is voor [kind 2] een specifieke woonomgeving aangewezen waarin hem veel structuur en overzicht kunnen worden geboden en die voor hem een veilige plek is om op te groeien. [kind 2] is inmiddels overgeplaatst naar Driever's Dale waar hij de begeleiding en de eventuele behandeling kan krijgen die hij nodig heeft. Na een observatieperiode van zes weken zal er een persoonlijk behandelplan worden opgesteld waarbij ook de moeder betrokken zal worden. De William Schrikker Jeugdbescherming acht het nodig dat de moeder nader (multidisciplinair) wordt onderzocht door Molendrift. Er dient enerzijds gekeken te worden naar wat moeder [kind 2] kan bieden gezien haar eigen problematiek, en in dat kader moet duidelijk worden wat persoonlijkheidsstructuur van moeder is en of er psychiatrische problemen zijn. Anderzijds dient bekeken te worden wat zij kan en wat zij nodig heeft om de opvoeding van [kind 2], die gedragproblemen en beperkingen heeft, weer op zich te kunnen nemen. Inmiddels zijn de nodige stappen ondernomen om tot deze onderzoeken te komen, waarbij de onderzoekskosten het grootste struikelblok vormen. De William Schrikker Jeugdbescherming meent dat de vader, ook zonder zijn fysieke aanwezigheid, nog immer een bedreiging voor [kind 2] vormt.
* de overwegingen
9. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting leidt het hof af dat de moeder na het verbreken van de (huwelijks)relatie met de vader de nodige stappen heeft gezet om, met de begeleiding en ondersteuning van een aantal hulpverleningsinstanties, haar leven weer op orde te krijgen en dat zij daarin vooruitgang heeft geboekt. Moeder heeft sinds 2008 thuisondersteuning van een instelling voor ambulante woonbegeleiding (NOVO), heeft contact gehad met algemeen maatschappelijk werk en heeft nog de steun van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van Lentis. Verder heeft zij voor de bestaande financiële problemen vrijwillige bewindvoering geregeld (Kompas Zuidlaren). Zij heeft in het bijzonder haar depressie overwonnen en heeft een tweetal onderzoeken laten verrichten, een psychologisch onderzoek waaruit naar voren is gekomen dat zij zwakbegaafd doch niet zwakzinnig is en een psychiatrisch onderzoek waaruit gebleken is dat van een psychiatrische stoornis geen sprake is.
10. Haar huidige positieve situatie doet echter niet af aan het feit dat in het verleden voor [kind 2], zoals ook voor [kind 1], sprake geweest van een onrustige en onveilige opvoedingssituatie waarin hij pedagogisch verwaarloosd is en waarin hij te maken heeft gehad met gewelddadige conflicten tussen zijn ouders, alcoholgebruik van de vader en depressiviteit van de moeder. De moeder is gedurende langere tijd, mede tengevolge van haar problematiek en haar reactie op de gewelddadigheden binnen het huwelijk, onvoldoende in staat is geweest om [kind 2] (en [kind 1]) daartegen te beschermen.
11. De traumatische ervaringen in het verleden hebben een negatieve impact gehad op onder meer de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind 2]. Uit de (ontslag)brief van 27 oktober 2008 van de Kinderkliniek voor Kinderpsychiatrie UCKJP Accare Groningen blijkt weliswaar dat [kind 2] veel profijt heeft gehad van zijn verblijf en behandeling daar -hij heeft onder meer EMDR, beeldende therapie en sociale vaardigheidstraining gehad- en dat hij voor zijn ADHD met goed resultaat is ingesteld op medicatie, maar daarmee is zijn belaste verleden en zijn de negatieve gevolgen daarvan niet zonder meer verdwenen. [kind 2] zal tengevolge van de gebeurtenissen in het verleden, in het bijzonder in verband met de angstproblematiek die daardoor is ontstaan, alsmede zijn ADHD-problematiek nog langere tijd kwetsbaar blijven en bijzondere zorg en begeleiding en mogelijk ook verdere behandeling nodig hebben. Dit geldt te meer, nu [kind 2] op een beneden gemiddeld intelligentieniveau functioneert.
12. De moeder heeft er terecht op gewezen dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gericht dienen te zijn op thuisplaatsing van [kind 2] bij de moeder. Dit kan, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, echter niet eerder aan de orde zijn dan wanneer vast staat dat de moeder aan [kind 2] de bijzondere zorg en begeleiding kan bieden die hij nodig heeft en wanneer gewaarborgd is dat hij ook dan de verdere behandeling zal kunnen ontvangen die hij eventueel nodig heeft.
13. Het hof onderschrijft wel de visie van de raad, zoals de raadsmedewerker deze ter zitting heeft verwoord, dat binnen de resterende duur van de uithuisplaatsing duidelijkheid moet komen omtrent het toekomstperspectief van [kind 2], waarbij in het bijzonder bedoeld wordt of hij inderdaad (mettertijd) weer thuis kan komen wonen. Uit het verhandelde ter zitting komt naar voren dat deze duidelijkheid belangrijk is voor zowel [kind 2] als de moeder; vooral [kind 2] voelt de huidige onduidelijkheid als last.
14. Ter zitting is gebleken dat Driever's Dale op basis van bij hun beschikbare stukken en de bevindingen tijdens de observatieperiode van zes weken een concept behandelplan heeft opgesteld. Dit plan zal op 27 oktober 2009 worden besproken en zal daarna definitief worden vastgesteld. Daarmee zal in ieder geval duidelijk zijn welke specifieke zorgbehoefte [kind 2] nodig heeft en wat hem in zijn verzorging en opvoeding moet worden geboden, alsmede welke behandeling hij nog behoeft.
15. Er dient dan ook op korte termijn zicht te komen op de huidige situatie van de moeder en de hulpverlening die zij in dat kader nog wel, dan wel niet meer nodig heeft. De moeder heeft ter zitting immers aangegeven dat zij nog wel hulp en ondersteuning ontvangt, maar dat zij meent deze op dit moment feitelijk niet meer nodig te hebben. Hierover dient mede vanuit de instanties die deze hulp en ondersteuning hebben gegeven duidelijkheid te komen.
16. Verder zal op korte termijn meer zicht moeten komen op de (pedagogische) (on)mogelijkheden van de moeder, zodat de vraag beantwoord kan worden of zij in staat zal zijn om -met ambulante begeleiding en ondersteuning van deskundigen, zoals bijvoorbeeld Driever's Dale- [kind 2] een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden waarbij tegemoet wordt gekomen aan de specifieke zorg/hulp die hij in dat kader nodig heeft. Het hof gaat er van uit dat de William Schrikker Jeugdbescherming bij de beantwoording van die vraag mede acht zal slaan op de uitkomsten van de onderzoeken die de moeder zelf heeft laten verrichten en op de informatie die kan worden verkregen van de verschillende hulpverleningsinstellingen die de moeder ondersteunen, waaronder ook de verslagen die de moeder schrijft naar aanleiding van de bezoeken van [kind 2] onder meer om inzicht te geven in en feedback te krijgen van Driever's Dale over haar manier van opvoeden. Anderzijds gaat het hof er ook van uit dat de moeder bereid is haar medewerking te verlenen aan de onderzoeken naar haar psychische gesteldheid en haar pedagogische vaardigheden door Molendrift, indien de William Schrikker Jeugdbescherming dit onderzoek nodig acht voor een goed en onafhankelijk beeld van vooral de opvoedingsvaardigheden van de moeder en haar samenwerkingsmogelijkheden, juist in het licht van hetgeen [kind 2] nodig heeft.
17. Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind 2] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing vooralsnog wordt voortgezet. Aannemelijk is dat informatie die nodig zal om duidelijkheid te verkrijgen over -kort gezegd- het toekomstperspectief van [kind 2], in redelijkheid niet zo tijdig beschikbaar zal kunnen zijn dat een nieuwe behandeling bij het hof en de beslissing daarop kan plaatsvinden binnen de resterende duur van de uithuisplaatsing. Deze informatie zal aan de kinderrechter ter hand moeten worden gesteld, indien en voor zover de William Schrikker Jeugdbescherming voortduring van de uithuisplaatsing na 18 februari 2010 noodzakelijk acht.
18. Het hof zal dan ook de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Het hof merkt tot slot op het van belang te achten dat op korte termijn wordt toegewerkt naar uitbreiding van de omgangscontacten tussen de moeder en [kind 2], met begeleiding en ondersteuning van Driever's Dale.
De beslissing
Het gerechtshof;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Hermans en Kuiken, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van donderdag 29 oktober 2009 in bijzijn van de griffier.