ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2020

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.017.153/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststellingsovereenkomst en misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, waarin de rechtbank de vorderingen van [appellante] heeft afgewezen. De zaak betreft een vaststellingsovereenkomst die tussen [appellante] en [geïntimeerde] is gesloten, waarbij [appellante] een bedrag van € 22.500,- heeft betaald in ruil voor het opheffen van een conservatoir beslag dat door [geïntimeerde] was gelegd. [appellante] stelt dat deze overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden, en vordert terugbetaling van het betaalde bedrag, alsook een bedrag van € 9.500,- uit hoofde van een geldlening en € 5.152,89 aan schadevergoeding.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van omstandigheden en heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] haar grieven toegelicht, waarbij zij stelt dat [geïntimeerde] haar had moeten weerhouden van het sluiten van de schikking. Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die erop wijzen dat [geïntimeerde] misbruik heeft gemaakt van de situatie van [appellante]. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder een vaststellingsovereenkomst tot stand komt en de rol van misbruik van omstandigheden in het civiele recht. Het hof heeft vastgesteld dat de schikking niet onrechtmatig was en dat de vorderingen van [appellante] niet toewijsbaar zijn, zowel op de primaire als op de subsidiaire grondslag.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 november 2009
Zaaknummer 200.017.153/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. ing. B. Jans, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. G. Paulich, kantoorhoudende te Amersfoort.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 4 oktober 2007, 23 januari 2008 en 9 juli 2008 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 september 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 9 juli 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 4 november 2008.
De conclusie van de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, luidt:
"om het vonnis van de Kantonrechter te Heerenveen, gewezen tussen appellante en geïntimeerde op 9 juli 2008 onder rolnummer 214950/ CV EXPL 07-560, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de door appellante als eiseres tegen geïntimeerde als gedaagden destijds ingestelde vorderingen en bij akte vermeerdering van eis, alsmede thans bij wijziging van (grondslag) van eis inhoudende:
Primair:
1. geïntimeerde te veroordelen op gronden als in het lichaam vermeld tot betaling aan appellante van totaal €32.000,--, alsmede vergoeding van de bijkomende schade ten bedrage van €5.152,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling en kwijtschelding door [appellante] aan geïntimeerde, althans vanaf een dusdanige datum die Uw Hof in goede justitie zal bepalen.
2. Te bepalen dat de vordering van geïntimeerde groot €5000,-- van rechtswege teniet is gegaan door verrekening met de door [appellante] onverschuldigd betaalde koopprijs van de Yamaha vleugel.
3. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedures in appel en in eerste aanleg, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis.
Subsidiair
4. Geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellante van totaal €32.000,--, op grond van onverschuldigde betaling, alsmede vergoeding van de bijkomende schade ten bedrage van €5.152,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling en kwijtschelding door [appellante] aan geïntimeerde, althans vanaf een dusdanige datum die Uw Hof in goede justitie zal bepalen.
5. Te bepalen dat de vordering van geïntimeerde groot €5000,-- van rechtswege teniet is gegaan door verrekening met de door [appellante] onverschuldigd betaalde koopprijs van de Yamaha vleugel.
6. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedures in appel en in eerste aanleg, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis.
Meer subsidiair
7. De door [appellante] verrichtte rechtshandelingen te vernietigen en geïntimeerde te
veroordelen tot terugbetaling van het door [appellante] als gevolg van die vernietiging onverschuldigd betaalde €22.500,-- en terugbetaling van het geleende bedrag van
€9.500,-- alsmede vergoeding van de geleden schade van € 5.5152,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling en kwijtschelding door [appellante] aan geïntimeerde, althans vanaf een dusdanige datum die Uw Hof in goede justitie zal bepalen.
8. Te bepalen dat de vordering van [geïntimeerde] groot €5000,-- van rechtswege ,-- van rechtswege teniet is gegaan door verrekening met de door [appellante] onverschuldigd betaalde koopprijs van de Yamaha vleugel.
9. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedures in appel en in eerste aanleg, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"Tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden, sector Kanton, locatie Heerenveen, waarvan beroep, zonodig met aanvulling en verbetering van gronden, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het onderhavige geding, waaronder het salaris van de advocaat."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tussen partijen staat - als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende weersproken - het volgende vast.
1.1 [appellante] en [geïntimeerde] hebben elkaar leren kennen tijdens een bezichtiging van de te koop staande woning van [appellante] aan de [adres] te [plaats] in het voorjaar van 2003.
1.2 Geruime tijd later heeft [geïntimeerde] [appellante] benaderd met de vraag of hij haar houten loods kon huren en deze voor eigen bewoning geschikt maken. [appellante] heeft hierin toegestemd.
1.3 Op 1 maart 2005 hebben partijen twee onderhandse akten opgemaakt. De eerste akte heeft als opschrift "huurovereenkomst inzake de voorkamer 1e etage". Deze akte heeft, voor zover thans van belang de volgende inhoud:
"Vanaf 1 februari '05 kan de huurder beschikken over de voorkamer op de 1e etage.
(...)
Voor beide partijen geldt een opzeggingstermijn van de huur van tenminste 4 maanden.
(...)
De huur bedraagt € 250,- per maand inclusief gas, water en licht.
(...)"
Deze overeenkomst is door [appellante] ondertekend als "verhuurder"en door [geïntimeerde] als "huurder".
1.4 De tweede akte heeft als opschrift "Afspraken t.a.v. huur en opknappen van de schuur en deel van de garage tussen de verhuurder [appellante] en de huurder [geïntimeerde]". Deze akte heeft, voor zover thans van belang, de volgende inhoud:
"[appellante],
De schuur zal door mij geschikt worden gemaakt voor bewoning, voorzien van badkamer en keuken, gas, water en licht. Een deel van de garage zal worden verbouwd tot slaapkamer. De kosten van de gebruikte materialen zullen worden verrekend met de huur. Overeengekomen is dat de arbeid niet in rekening gebracht wordt, maar daar staat tegenover dat, wil dit voor mij verantwoord zijn, ik in elk geval de garantie krijg dat ik tenminste gedurende een periode van vijf jaar zal kunnen blijven huren. Na deze periode zal dus geen verrekening van mijn tijd plaatsvinden.
Mocht - om welke reden dan ook - de huurovereenkomst binnen vijf jaar na aanvang door of via jou worden beëindigd, dan zal ik een schadeloosstelling ontvangen voor het feit dat ik in mijn eigen tijd de schuur en garage geschikt heb gemaakt voor bewoning.
Dit geldt natuurlijk ook als de opzegging van mij uitgaat.
Ik zal zorg gaan dragen voor het onderhoud van het grasveld. Ook zal ik assisteren bij ander werk als snoeien e.d.
De vergoeding van tijd bedraagt € 5000,-
De huur bedraagt per maand € 300,- inclusief gas water en licht.
(...)
De huur is ingegaan op 20 november 2004"
Deze overeenkomst is door [appellante] ondertekend als "verhuurder"en door [geïntimeerde] als "huurder".
1.5 [appellante] heeft [geïntimeerde] per brief, gedateerd 31 maart 2006, meegedeeld:
"Hallo [geïntimeerde],
Hierbij moet ik je de huur opzeggen per 1-4. Dus 1 aug. zou je er uit moeten.
[appellante]"
Deze opzegging is door [geïntimeerde] voor akkoord getekend.
1.6 [appellante] heeft haar huis aan de [adres] verkocht en is daarbij overeengekomen dat zij het huis per 1 augustus 2006 aan de kopers vrij van huur diende te leveren.
1.7 Op enig moment werd de datum van levering vervroegd naar 1 juni 2006. Op die datum zou [appellante] ook de door haar aangekochte woning aan de [adres] te [plaats] geleverd krijgen.
1.8 De bank van de kopers ging er niet mee akkoord dat [geïntimeerde] nog twee maanden als huurder zou aanblijven.
1.9 [appellante] heeft [geïntimeerde] vervolgens diverse alternatieven als woonruimte aangeboden ter overbrugging van de periode van twee maanden (1 juni tot 1 augustus 2006). [geïntimeerde] is met geen van deze voorstellen akkoord gegaan.
1.10 Op 31 mei 2006 heeft [geïntimeerde] conservatoir beslag gelegd op de reeds verkochte, maar nog niet geleverde woning van [appellante]. In het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij een schadevordering ten bedrage van € 23.800,- op [appellante] heeft, welk bedrag is opgebouwd uit de gefixeerde schade ad € 5.000,-, een bedrag van € 16.800,- ten aanzien van welk bedrag [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij deze schade zal lijden doordat hij de resterende huurperiode van 42 maanden tenminste € 400,- bruto per maand meer aan huur zal moeten betalen, en ten slotte een bedrag van € 2.000,- ter zake van verhuiskosten.
1.11 Als gevolg van dit beslag konden de op 1 juni 2006 geplande leveringen van genoemde woning aan de kopers en van de door [appellante] aangekochte woning aan [appellante] geen doorgang vinden. [appellante] kon daardoor niet voldoen aan haar verplichtingen jegens de kopers van haar woning aan de [adres] en evenmin jegens de verkopers van de woning aan de [adres]. Deze waren slechts bereid om de voorgenomen transacties met een week op te schorten onder de voorwaarde dat [appellante] de daardoor ontstane schade zou vergoeden.
1.12 Partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] het beslag zou opheffen nadat [appellante] hem de somma van € 22.500,- had betaald, alsmede hem de toezegging had gedaan af te zien van inning van de op hem bestaande vorderingen, te weten: de levering van de door haar op 30 oktober 2004 van [geïntimeerde] gekochte Yamaha vleugel ad € 5.000,- en de door haar op 15 augustus 2005 aan [geïntimeerde] verstrekte geldlening ten bedrage van € 9.500,-. Van deze op 6/7 juni 2006 gesloten vaststellingsovereenkomst is geen door partijen ondertekende akte opgemaakt.
2. In eerste aanleg heeft [appellante], voor zover thans van belang, gevorderd:
- [geïntimeerde] te veroordelen tot (terug)betaling van € 22.500,-, zijnde het uit hoofde van de schikking door [appellante] betaalde bedrag;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 9.500,- ter zake van de geldlening ;
- te bepalen dat het door [geïntimeerde] ter zake van de vleugel betaalde bedrag ad € 5.000,- wordt verrekend met de door [appellante] te betalen gefixeerde schadevergoeding ad € 5.000,-;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de door [appellante] geleden schade ad € 5.152,89.
Aan de vorderingen tot betaling van € 22.500,-, € 9.500,- en € 5.000,-, derhalve in totaal 37.000,-, heeft zij in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat de schikking onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, op grond waarvan zij vernietiging van deze schikking inroept en terugbetaling vordert van een bedrag van € 22.500,- uit hoofde van onverschuldigde betaling, € 9.500,- uit hoofde van aflossing van de geldlening en € 5.000,- uit hoofde van terugbetaling van de ter zake van de vleugel betaalde koopprijs. De kantonrechter heeft de stellingen van [appellante] aldus geïnterpreteerd dat zij aan de vordering tot schadevergoeding ad € 5.152,89 ten grondslag legt dat het misbruik maken van omstandigheden tevens een onrechtmatige daad oplevert.
3. De kantonrechter heeft geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden. Zij heeft het beroep op vernietiging derhalve niet aanvaard, en heeft de op vernietiging gebaseerde, alsmede de kennelijk - impliciet - op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen afgewezen.
4. Grief I houdt een eiswijziging in: [appellante] stelt dat het conservatoir beslag op haar woning onrechtmatig is gelegd, aangezien de rechtsgrond voor de in het betreffende beslagrekest vermelde vorderingen ad € 16.800,- en € 2.000,- ontbreekt. De vordering van [geïntimeerde] ad € 5.000,- was volgens [appellante] op het moment van de beslaglegging reeds teniet gegaan door verrekening met de vorderingen van [appellante] op [geïntimeerde]. Als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag heeft zij een schade geleden ad € 37.152,89, aldus [appellante]. Het uit hoofde van de schikking door haar verschuldigde bedrag ad € 32.000,- merkt zij aan als onverschuldigd betaald (de subsidiaire grondslag) dan wel als schade in de zin van art. 6:96 lid 2 sub a BW (de primaire grondslag): redelijke kosten ter beperking van de schade die zij als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag dreigde te lijden, te weten een bedrag van € 75.400,- dat zij ter zake van contractuele boete dan wel schadevergoeding aan haar contractspartners zou moeten betalen. Een bedrag van € 5.152,89 merkt zij aan als direct ten gevolge van het onrechtmatig gelegde beslag geleden schade, bestaande uit annuleringskosten voor de verhuizers, de notaris, de kosten van rechtsbijstand en schadevergoeding ter zake van renteverlies door haar contractanten.
5. [geïntimeerde] maakt bezwaar tegen de in grief I vervatte eiswijzigingen
Het hof stelt voorop dat eiser ook in hoger beroep zijn eis kan wijzigen op de voet van art. 130 Rv (art. 353 lid 1 Rv).
Naar het oordeel van het hof wordt [geïntimeerde] door de onderhavige aanvullingen van de gronden van de eis niet onredelijk bemoeilijkt in zijn verdediging noch wordt het geding hierdoor onredelijk vertraagd. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is dan ook geen sprake, zodat het hof recht zal doen op de gewijzigde eis.
6. Het hof zal - alvorens in te gaan op de primaire en subsidiaire grondslag (grief I) - eerst in het kader van grief II de meer subsidiaire grondslag van de vordering (misbruik van omstandigheden) beoordelen, aangezien voor de beoordeling van de primaire en subsidiaire grondslag van belang is of de vaststellingsovereenkomst al dan niet vernietigbaar is wegens misbruik van omstandigheden.
7. Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor misbruik van omstandigheden (in hoger beroep de meer subsidiaire grondslag). In de toelichting op grief II voert [appellante] ter onderbouwing van deze grondslag het volgende aan.
7.1 [geïntimeerde] wilde zich niet aan de gemaakte afspraken omtrent de verhuizing vóór 1 augustus 2006 houden. Hij heeft geen recht op bewoning van de loods (schuur) verkregen. Hij heeft dan ook moeten begrijpen dat er met het beslag geen recht noch enig belang van hem werd gediend en dat de door [appellante] vervolgens verrichte rechtshandelingen uitsluitend nog tot doel hadden het beslag tijdig, dat wil zeggen vóór 8 juni 2006 op te heffen.
7.2 Voorts voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] als gevolg van de kwijtschelding van de vorderingen ten koste van [appellante] een financieel voordeel verkreeg dat ruim uitsteeg boven het bedrag dat hij als mogelijke schade had begroot en waarvoor beslag was gelegd.
7.3 Volgens [appellante] heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] [appellante] niet behoefde te weerhouden van het sluiten van de schikkingsovereenkomst. De kantonrechter is er daarbij ten onrechte aan voorbijgegaan dat voor het stellen van zekerheid ook de medewerking van [geïntimeerde] was vereist. Voorts is de kantonrechter er ten onrechte van uitgegaan dat [appellante] door een onmiddellijke juridische toetsing de zekerheid zou hebben verkregen dat het beslag tijdig opgeheven zou worden. Onder die omstandigheden had [geïntimeerde] dienen te begrijpen dat zij de schikkingsovereenkomst is aangegaan teneinde zekerheid te verkrijgen dat [geïntimeerde] het beslag zou opheffen en niet om de kwestie in der minne te regelen, weshalve [geïntimeerde] [appellante] had behoren te weerhouden van het sluiten van de schikkingsovereenkomst, aldus [appellante].
8. [geïntimeerde] stelt, voor zover thans van belang, het volgende.
8.1 De door hem ondertekende opzegging van de huur had slechts betrekking op de - volgens hem ter misleiding van de fiscus gefingeerde - huurovereenkomst met betrekking tot een kamer in de woning van [appellante], zodat deze opzegging geen gevolgen had voor de huur van de loods.
8.2 Voorts stelt hij zich op het standpunt dat hij met betrekking tot de loods een huurgarantie had voor een periode van vijf jaar, welke periode nog niet was verstreken, zodat opzegging van de huur van de loods nog niet mogelijk was. Deze huurgarantie heeft [geïntimeerde] bedongen als zekerheid voor de jarenlange werkzaamheden die hij zou gaan verrichten.
8.3 De bepaling inzake beëindiging van de huurovereenkomst binnen vijf jaar na aanvang van de huur tegen een schadeloosstelling van € 5.000,-, was volgens [geïntimeerde] bedoeld voor 'noodgevallen' aan de zijde van [appellante], waarvan in casu geen sprake was. Een bedrag van € 5.000,- vormt geen reële beloning voor de werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft verricht.
8.4 [geïntimeerde] stelt voorts dat hij pas in de loop van mei 2006 heeft gehoord dat de kopers van de woning de verhuur van de loods niet wilden voortzetten, waarna hij meerdere malen door [appellante] en de nieuwe bewoner is bedreigd. Toentertijd heeft hij ook vernomen dat de voorgenomen transportdatum was vervroegd naar 1 juni 2006.
8.5 Tevens stelt [geïntimeerde] dat [appellante] het hem door de beëindiging van de huur onmogelijk heeft gemaakt om de lening ad € 9.500, alsmede de schuld ad € 5.000,- ter zake van de vleugel af te lossen middels het verrichten van renovatiewerkzaamheden, zoals volgens hem was afgesproken.
9. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
9.1 De onderhavige grief stelt de vraag aan de orde of [geïntimeerde] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt doordat hij in de gegeven omstandigheden wist of moest begrijpen dat hij [appellante] van het sluiten van de schikkingsovereenkomst had behoren te weerhouden.
9.2 De stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij de schikking aanging teneinde het beslag te doen opheffen en niet ter beëindiging van het aan het beslag ten grondslag liggende geschil, begrijpt het hof net als [geïntimeerde] aldus, dat [appellante] hiermee bedoelt dat [geïntimeerde] [appellante] had dienen af te houden van het aangaan van de onderhavige schikking, die strekte ter beëindiging van het aan het beslag ten grondslag liggende geschil, nu hij redelijkerwijs had dienen te begrijpen dat de reden voor [appellante] om deze schikking aan te gaan enkel was gelegen in het bewerkstelligen van de opheffing van het beslag.
10. Het hof is met de kantonrechter en op de daartoe door de kantonrechter genoemde gronden van oordeel dat geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat hij [appellante] van het aangaan van de schikking had moeten weerhouden. Weliswaar stond [appellante] onder grote tijdsdruk om het beslag van haar woning af te krijgen en weliswaar zou het voeren van een kort geding ter opheffing van het beslag mogelijk niet tijdig een oplossing hebben geboden, maar, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, had zij zekerheid kunnen stellen voor het als vordering begrote bedrag. Niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld is dat [geïntimeerde] hieraan niet zou hebben willen meewerken. Daarbij komt dat, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, [appellante] werd bijgestaan door een juridisch geschoold raadsman. Naar het oordeel van het hof hoefde [geïntimeerde] bovendien, gelet op zijn standpunt dat hij beschikte over een huurgarantie van vijf jaar, alsmede gelet op de door hem gestelde en door [appellante] niet dan wel onvoldoende weersproken waardevermeerdering die de loods (schuur) als gevolg van de door hem verrichte werkzaamheden heeft ondergaan, niet te begrijpen dat de schikking financieel zeer nadelig voor [appellante] was.
11. Nu van misbruik van omstandigheden geen sprake is, dient het beroep op vernietiging van de schikking te worden afgewezen. Dit brengt mee dat het bedrag van € 22.500,- niet onverschuldigd is betaald en dat voor terugbetaling van een bedrag van € 9.500,- uit hoofde van de geldlening geen grond bestaat. De gevraagde verklaring voor recht dient ook reeds hierom te worden afgewezen. Dit brengt eveneens mee dat van onrechtmatig handelen bestaande in het maken van misbruik van omstandigheden geen sprake is. De vorderingen zijn dan ook in ieder geval niet op de meer subsidiaire grondslag toewijsbaar.
12. Grief II faalt.
13. Het hof zal thans in het kader van grief I beoordelen of de vorderingen van [appellante] kunnen worden toegewezen op de primaire grondslag.
14. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
14.1 De schikking heeft tot gevolg dat een definitief einde is gemaakt aan de op dat moment tussen partijen bestaande geschillen, in die zin dat partijen gebonden zijn aan de daarbij gemaakte afspraken, de 'vaststelling', bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (art. 7:900 lid 1 BW). Dit brengt mee dat [appellante] zich thans niet meer met succes op het standpunt kan stellen dat het beslag onrechtmatig is gelegd en dat de schade die zij als gevolg daarvan heeft geleden onder meer bestaat uit het krachtens de schikking door haar verschuldigde bedrag ad € 32.000,-. Ook voor vergoeding van de door [appellante] gestelde bijkomende schade ad 5.152,89 is om die reden geen plaats. De gevraagde verklaring voor recht dient ook reeds hierom te worden afgewezen.
14.2 De vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar op de primaire grondslag.
15. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag (eveneens grief I) overweegt het hof als volgt.
15.1 Het vorenoverwogene brengt mee dat van onverschuldigde betaling geen sprake is. [appellante] was het bedrag van € 32.000,- immers verschuldigd uit hoofde van de schikking, ten aanzien waarvan de kantonrechter het beroep op vernietiging wegens misbruik van omstandigheden heeft afgewezen, en welke beslissing in appel vruchteloos is aangevallen. Ook voor vergoeding van de bijkomende schade ad € 5.152,89 is geen grond aanwezig. De gevraagde verklaring voor recht dient ook reeds hierom te worden afgewezen.
15.2 De vorderingen zijn derhalve evenmin toewijsbaar op de subsidiaire grondslag.
16. Grief I faalt.
De slotsom
17. Het vonnis d.d. 9 juli 2008 waarvan beroep dient te worden bekrachtigd op de hiervoor weergegeven gronden. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 9 juli 2008 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 254,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 190,50 aan verschotten en € 1.158,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Zandbergen en Wind, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 november 2009 in bijzijn van de griffier.