Arrest d.d. 10 november 2009
Zaaknummer 107.002.084/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[A],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [A],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[de curator], zowel pro se als handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [persoonsnaam] Granen C.V. te [plaats],
kantoorhoudende te [plaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. P. Tuinman, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 17 januari 2007 en 2 mei 2007 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 30 juli 2007 is door [A] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van de curator tegen de zitting van 26 september 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de rechtbank Groningen op 17 januari 2007 en 2mei 2007 tussen partijen gewezen vonnissen (in conventie en in reconventie) te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. de koopsom van € 662.000,- van de tussen partijen op 31 maart 2005 gesloten overeenkomst onder toepassing van artikel 6:230 lid 2 BW te verminderen met € 180.000,-, althans een door Uw Hof in goede Justitie te bepalen bedrag en geïntimeerde q.q. te veroordelen om aan eiser te voldoen een bedrag van € 150.000,-, althans het door Uw Hof terzake vastgestelde bedrag, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening;
2. geïntimeerde pro se te veroordelen om aan appellant te voldoen schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, indien en voor zover blijkt dat geïntimeerde q.q. niet of niet geheel aan zijn uit het te dezer zake te wijzen arrest voortvloeiende verplichtingen jegens appellant voldoet of kan voldoen;
3. geïntimeerde zowel q.q. als pro se te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door de curator verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Groningen d.d. 2 mei 2007 in zoverre te vernietigen dat alsnog de in reconventie ingestelde vordering wordt toegewezen, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Door [A] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[A] heeft in het principaal appel zeven grieven opgeworpen.
De curator heeft in het incidenteel appel drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Wijziging van eis
1. [A] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd in die zin dat hij thans geen nietigverklaring, althans vernietiging van de koopovereenkomst vordert, doch wijziging van de gevolgen van deze overeenkomst in de zin van artikel 6:230 lid 2 BW. Omdat de curator geen bezwaren tegen deze wijziging van eis heeft aangevoerd en het hof hier ook ambtshalve niet van is gebleken, zal het hof recht doen op basis van de gewijzigde eis.
Feiten
2. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.9) van het vonnis van 17 januari 2007 de feiten vastgesteld. Hierover hebben partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met andere relevante feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet, althans niet voldoende zijn betwist staat het volgende vast.
2.1 Op 14 december 2004 heeft de rechtbank Groningen [persoonsnaam] Granen C.V. (hierna: [persoonsnaam] Granen) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [de curator] tot curator.
2.2 Ten tijde van het faillissement was [persoonsnaam] Granen economisch eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan de [adres] te [plaats]. De juridische eigendom van deze zaken berustte bij [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (hierna gezamenlijk: [betrokkenen]). De curator heeft, mede als gevolmachtigde van [betrokkenen], de onroerende zaken te koop aangeboden.
2.3 In de verkoopinformatie van 11 januari 2005 is onder het kopje: "De navolgende informatie is van belang" onder andere het volgende opgenomen:
" (...)
* Het dak van de silo is verhuurd voor antenne-inrichting voor diverse telecombedrijven. De huuropbrengst bedraagt € 20.000,-- per jaar exclusief BTW.
* De weegbrug heeft een capaciteit tot 70 ton. De opbrengst per jaar voor het gebruik door derden bedraagt circa € 10.000,-- exclusief BTW."
2.4 Voorts is onder het kopje "De navolgende verkoopvoorwaarden zijn van toepassing" onder meer het volgende opgenomen:
"4.
Gegadigden aanvaarden de zaken voetstoots in de staat waarin de zaken zich bij het tot stand komen van de koopovereenkomst bevinden. Door de curator worden alle risico's, die aan de zaken kunnen zijn verbonden, uitgesloten en worden geen garanties gegeven waarvoor gebruikelijk garantie wordt verleend (...).
5.
Gegadigden aanvaarden de uitsluiting van alle risico's en het niet-afgeven van voormelde garanties en doen uitdrukkelijk afstand van iedere actie jegens de curator.
(...)
8.
Ten gevolge van het faillissement zal een onderhandse verkoop van de zaken in de plaats komen van de executoriale verkoping, zodat het bepaalde in artikel 7:19 BW van toepassing is.
(...)
10.
Aan informatie van de curator (...) kunnen op geen enkele wijze rechten worden ontleend."
2.5 Bij de verkoopinformatie is als bijlage gevoegd een kopie van een in opdracht van [betrokkenen] door taxateur [naam taxateur] opgesteld taxatierapport van 13 december 2004. In deze kopie zijn de getaxeerde waarden onleesbaar gemaakt, maar staan wel de bedragen van de huuropbrengst van de antenne-inrichtingen en de opbrengst van de weegbrug vermeld, zoals ook in de verkoopinformatie opgenomen (zie hiervoor r.o. 2.3).
2.6 Op 22 januari 2005 heeft [A] een onderhands bod uitgebracht van € 662.000,-- voor de onroerende en roerende zaken gezamenlijk. De ABN-AMRO Bank, de hypotheekhoudster, is met dit bod niet akkoord gegaan. Door [A] is vervolgens een bod uitgebracht van € 728.164,--, welk bod door de curator en de ABN-AMRO Bank is geaccepteerd.
2.7 In de door de curator opgestelde koopovereenkomst zijn - voorzover hier van belang - de navolgende bepalingen opgenomen:
"Artikel 5
Op de overeenkomst zijn van toepassing de verkoopvoorwaarden, (...).
Artikel 7.1
De koper zal de navolgende overeenkomsten, aangegaan door de vennootschap, van de curator overnemen ingaande 15 maart 2005 te 14.00 uur, aldus dat de koper de rechten uit de overeenkomsten die betrekking hebben op de periode nadien toekomen, alsmede dat hij de verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten die betrekking hebben op die periode nadien zal hebben. Het betreft de volgende overeenkomsten:
a. (...);
b. die met T-mobile BV voor wat betreft huur/verhuurovereenkomst voor de plaatsing en exploitatie van zend- en ontvangstapparatuur in, op, aan of bij de onroerende zaak;
c. die met Ben Nederland BV voor wat betreft huur/verhuurovereenkomst voor de plaatsing en exploitatie van zend- en ontvangstapparatuur in, op, aan of bij de onroerende zaak;
d. die met Orange Nederland BV voor wat betreft huur/verhuurovereenkomst voor de plaatsing en exploitatie van zend- en ontvangstapparatuur in, op, aan of bij de onroerende zaak;
e. die met Dutchtone NV voor wat betreft huur/verhuurovereenkomst voor de plaatsing en exploitatie van zend- en ontvangstapparatuur in, op, aan of bij de onroerende zaak;
f. die met O2 Netherlands BV voor wat betreft huur/verhuurovereenkomst voor de plaatsing en exploitatie van zend- en ontvangstapparatuur in, op, aan of bij de onroerende zaak;
De verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van de contractsoverneming te dezer zake berust bij de koper, waarbij de curator de koper machtigt de overdracht van de betreffende contractspartij te bevestigen.
(...)
Artikel 9.2
Partijen doen afstand van het recht van ontbinding of vernietiging en beschouwen deze overeenkomst als één en ondeelbaar."
2.8 De curator heeft [A] op 1 maart 2005 de koopovereenkomst met daarbij de relevante stukken met betrekking tot de huurinkomsten van de antenne-inrichtingen doen toekomen, waaronder de vijf overeenkomsten inzake de zendmasten.
2.9 Op 2 maart 2005 heeft [A] de curator meegedeeld dat uit de bij de koopovereenkomst gevoegde huur/verhuurcontracten blijkt dat de huuropbrengst van de antenne-inrichtingen per jaar € 13.000,-- bedraagt in plaats van de in de verkoopinformatie genoemde € 20.000,--. In vervolg hierop heeft [A] de curator een brief gedateerd 5 maart 2005 doen toekomen, waaruit afgeleid kan worden dat hij wegens een verkeerde voorstelling van zaken omtrent de huurinkomsten niet bereid is tot ondertekening van de koopovereenkomst. Om die reden heeft [A] geweigerd de koopovereenkomst te tekenen. De toenmalige raadsman van [A], mr. Doornbosch, heeft vervolgens namens [A] bij brief van 10 maart 2005 een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling gedaan.
2.10 Tussen partijen heeft daarna overleg plaatsgevonden, hetgeen erin heeft geresulteerd dat partijen op 31 maart 2005 zijn overeengekomen de koopprijs nader vast te stellen op € 662.000,--.
2.11 In de vervolgens door de curator opgestelde koopovereenkomst is opgenomen dat [A] de huur/verhuurcontracten die [persoonsnaam] Granen met drie telecombedrijven is aangegaan, van de curator zal overnemen. Deze drie telecombedrijven zijn in de koopovereenkomst afzonderlijk genoemd.
2.12 Nadat [A] heeft geweigerd ook deze koopovereenkomst te tekenen, heeft de curator [A] in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 4 mei 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen de vordering van de curator tot nakoming van de koopovereenkomst toegewezen op straffe van verbeurte van een dwangsom, met dien verstande dat de voorzieningenrechter de koopsom met toepassing van artikel 6:230 lid 2 BW heeft verminderd tot € 632.000,--.
2.13 [A] heeft ter uitvoering van het vonnis van de voorzieningenrechter de koopovereenkomst, waarin de koopsom is gewijzigd van € 662.000,-- in € 632.000,--, op 11 mei 2005 getekend en zijn medewerking verleend aan de overdracht van de onroerende zaken, maar tegelijkertijd ook hoger beroep van dit vonnis ingesteld. Bij arrest van 7 december 2005 heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd voor zover daarin de koopprijs is verminderd. Het vonnis is voor het overige bekrachtigd onder de bepaling dat van de koopsom een bedrag van € 30.000,-- onbetaald kan blijven, voor welk bedrag [A] zekerheid dient te stellen.
Het geschil
3. Het gaat in deze zaak - na voormelde wijziging van eis - om de vraag of [A] op grond van dwaling over de hoogte van de huuropbrengsten van de antenne-inrichtingen en/of de opbrengsten van de weegbrug een beroep toekomt op artikel 6:230 lid 2 BW. De rechtbank heeft de koopsom voor de verkochte zaken op grond van dwaling aan de zijde van [A] over de hoogte van de huuropbrengsten van de antenne-inrichting verminderd met € 40.000,--.
3.1 Het principaal appel richt zich met name tegen het oordeel van de rechtbank dat de curator zich wat betreft de dwaling over de hoogte van de opbrengsten van de weegbrug op de verkoopvoorwaarden kon beroepen, alsmede tegen de volgens
3.2 [A] te geringe vermindering van de koopsom ex artikel 6:230 lid 2 BW.
Het incidenteel appel richt tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van [A] op dwaling ten aanzien van de opbrengsten van de antenne-inrichting opgaat.
Incidenteel appel
4. Het hof zal eerst de grieven in incidenteel appel behandelen omdat die de meest vergaande strekking hebben.
5. Volgens grief I in het incidenteel appel heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het beroep van [A] op dwaling ten aanzien van de opbrengsten van de antenne-inrichting opgaat. Volgens de curator komt [A] geen beroep op dwaling toe, omdat hij in het bezit was van alle relevante gegevens en zelf de nodige maatregelen had kunnen nemen om de opbrengsten te verifiëren. Het hof leidt uit de toelichting van de curator op deze grief af dat hij op zichzelf niet betwist dat [A] de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van een verkeerde voorstelling van zaken over de huuropbrengst van de antenne-inrichtingen, maar dat in dit geval de dwaling voor zijn rekening dient te blijven, omdat hij tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht.
6. Het hof stelt voorop dat de curator niet bestrijdt het uitgangspunt van de rechtbank dat een beroep op de contractuele vrijtekeningen ter afwering van een beroep op dwaling niet opgaat in het geval de curator de betreffende eigenschappen kent of geacht moet worden deze te kennen (zie het vonnis van 17 januari 2007 onder 4.3. en het vonnis van 2 mei 2007 onder 2.5). Mocht de curator dit uitgangspunt wel bedoeld hebben te bestrijden met grief II, dan is het hof van oordeel dat zulks onvoldoende kenbaar blijkt uit de toelichting op deze grief en dat iedere onderbouwing op dit punt ontbreekt. Het hof zal dan ook bedoeld uitgangspunt van de rechtbank volgen.
7. Het hof overweegt voorts dat grief I blijkens de toelichting daarop beperkt van strekking is, in die zin dat niet - althans niet op voldoende kenbare wijze - wordt bestreden het kennelijke uitgangspunt van de rechtbank dat aan alle vereisten van artikel 6: 228 lid 1 sub b BW is voldaan. De curator heeft met name niet het door de rechtbank aangenomen feit bestreden dat hij, vóórdat overeenstemming over de verlaagde koopprijs was bereikt, ervan op de hoogte was dat er minder huurcontracten waren dan de vijf huurcontracten die gevoegd waren bij de eerste op schrift gestelde koopovereenkomst (rechtsoverweging 2.4 van het vonnis van 2 mei 2007). Voorts acht het hof de stelling van de curator sub 46, eerste alinea van de memorie van grieven in het incidenteel appel omtrent het mogelijk delen van deze wetenschap met mr. Doornbosch, te vaag.
8. Het hof begrijpt de strekking van grief I aldus dat de curator [A] verwijt dat deze in zijn onderzoeksplicht tekort is geschoten. Dit leidt het hof af uit de stelling van de curator dat [A] zelf de nodige maatregelen had moeten nemen om de opbrengsten te verifiëren en de stelling dat het op de weg van makelaar [naam taxateur] en vastgoeddeskundige [naam vastgoeddeskundige] had gelegen een onderzoek in te stellen. Met andere woorden: het betoog strekt ertoe dat de dwaling volgens het tweede lid van genoemd wetsartikel voor rekening van [A] dient te blijven. Dit betoog miskent dat naar vaste rechtspraak de mededelingsplicht in beginsel prevaleert boven de onderzoeksplicht.
10. Het hof begrijpt grief II aldus dat de curator op bedoeld beginsel een uitzondering bepleit voor het onderhavige geval waarin sprake is van "niet te miskennen vrijtekeningen"in het contract. Naar het oordeel van het hof kan dit betoog niet zonder meer voor juist worden gehouden en vraagt dit om een nadere onderbouwing, die evenwel ontbreekt. De grief faalt ook in zoverre.
11. Grief III behoeft bij gebreke van zelfstandige betekenis geen behandeling.
12. Uit het voorgaande volgt dat het incidenteel appel geen doel treft.
Principaal appel
13. Het hof komt vervolgens toe aan het principaal appel. Uit hetgeen het hof hiervoor in het incidenteel appel heeft overwogen volgt dat [A] alleen belang heeft bij de grieven I en II voorzover het betreft zijn beroep op dwaling ten aanzien van de opbrengsten van de weegbrug. Het hof zal daarom deze grieven gezamenlijk behandelen met grief III die daarop uitsluitend betrekking heeft.
14. Het hof stelt voorop dat de curator zich in de eerste plaats heeft te richten naar het belang van de gezamenlijke schuldeisers en in dat kader dient te streven naar een zo groot mogelijk boedelactief.
De curator moet bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen behartigen en zijn beslissingen kunnen vaak geen uitstel lijden.
15. In deze omstandigheden is het voor de hand liggend dat een curator bij de verkoop van boedelbestanddelen gebruik maakt van exoneratiebedingen zoals de artikelen 4, 5 en 10 van de toepasselijke verkoopvoorwaarden.
16. [A] voert verschillende omstandigheden aan die aan een beroep door de curator op de betreffende verkoopvoorwaarden in de weg zouden staan. Uit de toelichting op grief I leidt het hof af dat hij zich er in de eerste plaats op beroept dat de curator hem pas heeft medegedeeld niet voor de door hem gegeven informatie in te staan, nadat hij zijn schriftelijk bod had uitgebracht.
17. Het hof kan dit betoog niet volgen. Als niet (voldoende) weersproken staat immers vast dat de curator op 11 januari 2005 aan [A] de verkoopinformatie, waaronder de verkoopvoorwaarden, heeft doen toekomen. [A] was aldus vóór zijn eerste bieding op 22 januari 2005 en ruim vóór de nadere overeenkomst d.d. 31 maart 2005, waarbij de koopsom werd verminderd van € 728.164,-- tot € 662.000,--, in het bezit van de verkoopvoorwaarden op grond waarvan hij kon weten dat de curator niet instond voor de door hem gegeven informatie.
18. [A] kwalificeert de door de curator gegeven informatie omtrent de opbrengsten van de weegbrug voorts als een garantie. Deze garantie behoort volgens [A] boven de risico-uitsluitende bepalingen in de verkoopvoorwaarden te gaan.
19. Het hof overweegt dat er pas sprake is van een garantie indien de verkoper instaat voor (enig deel van) de door hem te verrichten prestatie. Uit de artikelen 4, 5 en 10 van de toepasselijke verkoopvoorwaarden volgt nu juist dat [A] het gekochte voetstoots heeft aanvaard in de staat waarin dit zich bij het tot stand komen van de overeenkomst bevond en dat de curator in dit geval níet instaat voor de juistheid van de door hem gegeven informatie over het verkoopobject. Het hof ziet in dat licht niet dat er sprake is van een garantie omtrent de weegopbrengst van circa € 10.000,-- per jaar. Dat deze opbrengsten in de contacten tussen de curator en [A] expliciet aan de orde zouden zijn geweest en dat de curator had dienen te beseffen dat deze inkomsten van wezenlijke invloed waren op de hoogte van de bieding van [A], doet hier niet aan af.
20. Vervolgens betoogt [A] dat de kennis van de juridische eigenaren van de onroerende zaak, [betrokkenen], aan de curator dient te worden toegerekend, omdat de curator bij de verkoop als gevolmachtigde van de juridische eigenaar is opgetreden.
21. Het hof overweegt dat de transactie twee verschillende overeenkomsten omvat:
- de verkoop van de economische eigendom van de onroerende zaken door [de curator] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [persoonsnaam] Granen C.V.;
- de verkoop van de juridische eigendom van de onroerende zaken door [betrokkenen], waarbij de curator als vertegenwoordiger van [betrokkenen] optreedt.
De stelling van [A] als weergegeven onder r.o. 20 zou, indien juist, kunnen leiden tot aantasting van de overeenkomst tussen hem en [betrokkenen] die in deze procedure echter geen partij is. De inzet van de onderhavige procedure vormt de aantasting van de overeenkomst tussen [A] en de curator. Nu de curator die overeenkomst niet namens [betrokkenen] sloot, is de hiervoor bedoelde stelling van [A] in zoverre niet relevant. Het hof gaat daar dan ook aan voorbij.
22. Omdat door [A] niet gesteld is, terwijl dit ook niet anderszins uit de stukken blijkt, dat de curator de betreffende mededelingen omtrent de opbrengst van de weegbrug heeft gedaan, terwijl hij wist of had dienen te beseffen dat ze niet juist waren, behoort in dit geval de door [A] gestelde dwaling op grond van de artikelen 4, 5 en 10 van de verkoopvoorwaarden voor zijn eigen rekening te blijven.
23. Uit het voorgaande volgt dat de grieven I tot en met III geen doel treffen.
24. Met grief IV komt [A] op tegen het oordeel van de rechtbank dat het door de curator in de verkoopinformatie genoemde bedrag van € 20.000,-- per jaar ten aanzien van de huuropbrengst van de antenne-installaties, niet als een door de curator gegeven garantie kan worden aangemerkt.
Bij deze grief heeft [A] geen belang, al was het maar omdat partijen bij de bepaling van de koopsom ad € 662.000,-- op 31 maart 2005 zijn uitgegaan van een huuropbrengst van € 13.000,-- per jaar. Voorts overweegt het hof dat hier hetzelfde geldt als in rechtsoverweging 19 is overwogen.
25. De grieven V en VI keren zich beide tegen het oordeel van de rechtbank dat met een verlaging van de kooprijs ad € 40.000,-- tot een bedrag van € 622.000,-- het door [A] als gevolg van de dwaling geleden nadeel is opgeheven.
26. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat alleen de door [A] gestelde dwaling omtrent de inkomsten van de antenne-inrichtingen, in de zin dat deze geen € 13.000,-- doch slechts € 9.000,-- per jaar bedragen, toepassing van artikel 6:230 lid 2 BW rechtvaardigt. Dit verschil van € 4.000,-- rechtvaardigt volgens de door [A] zelf gehanteerde maatstaf (zie memorie van grieven, sub 19) - daargelaten de juistheid van die maatstaf - een vermindering van de koopsom met € 40.000,--.
27. Ook de grieven V en VI kunnen mitsdien niet tot vernietiging leiden.
28. Grief VII richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het handelen van de curator zodanig verwijtbaar is dat dit tot zijn persoonlijke aansprakelijkheid dient te leiden. Uit het voorgaande volgt dat zodanige verwijtbaarheid hoogstens het niet nakomen van een mededelingsplicht met betrekking tot de inkomsten van de antenne-inrichting kan betreffen, in de zin dat deze inkomsten geen € 13.000,-- doch € 9.000,-- per jaar bedroegen.
29. Het hof overweegt dat de bijzondere kenmerken van de taak van de curator, zoals hierboven in r.o. 14 weergegeven, meebrengen dat zijn eventuele persoonlijke aansprakelijkheid dient te worden getoetst aan een zorgvuldigheidsnorm die daarop is afgestemd. Deze norm komt hierop neer dat een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht (HR 19 april 1996, NJ 1996, 727). Feitelijk is hier aan de orde de schending van een mededelingsplicht die leidt tot een succesvol beroep op dwaling. Slechts onder bijzondere, door [A] aan te voeren omstandigheden, levert die schending tevens op een onbehoorlijke taakvervulling (overeenkomstig het hiervoor geformuleerde criterium) en kan de curator in persoon gehouden worden tot schadevergoeding. Dergelijke omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof gesteld noch gebleken.
30. Ook grief VII kan mitsdien niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
Slotsom
31. Zowel het principaal als incidenteel appel mist doel. Het vonnis van de rechtbank zal daarom worden bekrachtigd. [A] zal in de kosten van het principaal appel worden veroordeeld (tarief V, 1 punt), terwijl de curator in de kosten van het incidenteel appel zal worden veroordeeld (tarief III, 1/2 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal en incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
in het principaal appel
veroordeelt [A] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de curator tot aan deze uitspraak op € 300,-- aan verschotten en € 2.632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
in het incidenteel appel
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de curator tot aan deze uitspraak op nihil aan verschotten en € 579,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
in het principaal en incidenteel appel
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Zandbergen en Tjallema, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 10 november 2009 in bijzijn van de griffier.