ECLI:NL:GHLEE:2009:BK3105

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000815-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. Dam
  • P. Koolschijn
  • W. van Houtum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ongewenste vreemdeling voor illegaal verblijf in Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1983 en thans verblijvende in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, was ter zake van het als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De politierechter had eerder een straf opgelegd voor dit misdrijf, en de verdachte was tijdig in hoger beroep gekomen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een gevangenisstraf van twee maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De raadsman van de verdachte betoogde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte zich in een overmachtsituatie bevond en feitelijk onuitzetbaar was. Het hof heeft deze stelling verworpen, waarbij het heeft overwogen dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, Nederland binnen vier weken dient te verlaten, zoals vastgelegd in artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 november 2007 in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende inspanningen had geleverd om Nederland te verlaten en dat er geen sprake was van overmacht. De verdachte is schuldig bevonden aan overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, en heeft het een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000815-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-656154-07
Arrest van 12 november 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 20 maart 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
volgens eigen opgave ter zitting wonende te [woonplaats], [adres],
thans u.a.h. verblijvende in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Bosma, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 21 november 2007, in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat verdachte feitelijk onuitzetbaar is en daarmee verkeert in een overmachtsituatie.
Dit beroep wordt verworpen, nu het gestelde niet de gevolgtrekking wettigt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ter zake van artikel 197 Sr.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2007, in de gemeente [gemeente], als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte zou zich in een situatie van overmacht bevinden, nu hij - buiten zijn schuld - Nederland niet kan verlaten.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vooropgesteld wordt dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten. Dit is verwoord in artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000. Uit de Memorie van Toelichting op deze wet blijkt nadrukkelijk van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling op dit punt. Dit uitgangspunt geldt ook voor verdachte, die niet alleen geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland, maar bovendien door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij beschikking van 21 maart 2005 ongewenst is verklaard.
Een ongewenste vreemdeling kan alleen dan geen verwijt worden gemaakt van zijn illegale verblijf in Nederland als aannemelijk is geworden dat hij buiten zijn schuld geen gehoor kan geven aan de verplichting om te vertrekken. Dat is bij verdachte niet het geval. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte vóór 21 november 2007 voldoende inspanningen heeft geleverd om de voor vertrek uit Nederland benodigde papieren te vergaren en uit Nederland te vertrekken. Verdachte heeft gesteld inspanningen te hebben verricht, maar heeft niet aangegeven wanneer precies hij welke inspanningen heeft verricht en heeft evenmin afschriften van door hem verzonden of ontvangen brieven overgelegd. Door verdachtes raadsman is overgelegd een aan hem gericht faxbericht van de ambassade van Guinee waarin staat dat een laissez-passer alleen wordt afgegeven aan personen die hun Guinese nationaliteit kunnen aantonen. Het bericht dateert van 5 oktober 2009 zodat daaruit evenmin kan worden afgeleid dat verdachte vóór 21 november 2007 voldoende inspanningen heeft verricht om Nederland te verlaten.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep op overmacht verworpen.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 21 november 2007 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, door op die datum in Nederland te verblijven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenste vreemdeling was verklaard en het hem derhalve niet was toegestaan hier te lande te verblijven.
Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten hier te lande, is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 juli 2009, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof is - evenals de politierechter en de advocaat-generaal - van oordeel dat gelet op het voorgaande, alsmede op de landelijk geldende oriëntatiepunten voor onwettig verblijf, een gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk en passend is.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. W. van Houtum, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. W. van Houtum buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
-