ECLI:NL:GHLEE:2009:BK3743

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.015.438/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • J. Janse
  • A. Knijp
  • H. Weening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over proceskostenveroordeling en misbruik van procesrecht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een proceskostenveroordeling. De appellanten, VDW International SPRL-BVBA en European Amusement Brokers SPRL-BVBA, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin zij als gedaagden waren veroordeeld in de proceskosten. De zaak is ontstaan uit een geschil over de executie van een vonnis, waarbij de appellanten stellen dat de geïntimeerden misbruik maken van procesrecht door geen eis in de hoofdzaak in te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de rechtbank zijn vastgesteld, niet zijn betwist en dat de wijziging van eis door de appellanten niet van toepassing is, aangezien zij in eerste aanleg geen eis hebben ingesteld. Het hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de proceskostenveroordeling in het vonnis van de rechtbank terecht was. De appellanten hebben geen zelfstandige grond voor vernietiging van het vonnis kunnen aanvoeren, en de grieven zijn dan ook afgewezen. Het hof bekrachtigt de proceskostenveroordeling en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 10 november 2009
Zaaknummer 200.015.438/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. VDW International SPRL-BVBA,
gevestigd te Brussel, België,
2. European Amusement Brokers SPRL-BVBA,
gevestigd te Brussel, België,
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: VDW c.s.,
advocaat: mr. W.H.C. Bulthuis, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. Firma [persoonsnaam] V.O.F.,
gevestigd te [plaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
4. KMG Asia B.V.,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. J.H. van der Meulen, kantoorhoudende te Joure.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding
vonnis uitgesproken op 27 augustus 2008 door de voorzieningenrechter van de
rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 september 2008 is door VDW c.s. hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 14 oktober 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I appellanten, uitgezonderd de veroordeling in de proceskosten geformuleerd in rechtsoverweging 5.14 van het vonnis van 27 augustus 2008, niet ontvankelijk te verklaren;
II geïntimeerden te veroordelen tot betaling van de voldane proceskosten in eerste aanleg ad € 6.333,44 een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in hoger beroep ( 19 september 2008) tot aan de dag der algehele voldoening, binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest;
III geïntimeerden te veroordeling in de kosten van deze procedure."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van VDW/EAB ongegrond zal verklaren althans VDW/EAB niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, en het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen ten aanzien van onderdeel 5.14 te vernietigen, opnieuw rechtdoende door VDW/EAB te veroordelen in de volledige proceskosten ex 1019 Rv in beide instanties, zonder daarbij rekening te houden met Indicatietarieven."
Door VDW c.s. is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"1. de vorderingen van appellanten in incidenteel appel af te wijzen, en;
2. appellanten in incidenteel appel, geïntimeerden in principaal appel, te veroordelen in de kosten van dit incidenteel appel."
Voorts hebben [geïntimeerden] een akte vermindering van eis in incidenteel appel genomen. Vervolgens hebben VDW c.s. een antwoordakte vermindering van eis genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
VDW c.s. hebben in het principaal appel twee grieven opgeworpen.
[geïntimeerden] hebben in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
Feiten
1. De door de rechtbank in haar vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.11) vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
Wijziging van eis
2. Bij memorie van grieven hebben VDW c.s. hun eis gewijzigd. Omdat VDW c.s. in eerste aanleg geen eis hebben ingesteld, is er mitsdien hunnerzijds geen sprake van een te wijzigen eis. Het hof zal de wijziging van eis aldus begrijpen dat VDW c.s. het appel beperken tot de door voorzieningenrechter tegen VDW c.s. uitgesproken proceskostenveroordeling ad. EUR 6.333,44, te meer waar appellanten in hun memorie van grieven concluderen tot een niet-ontvankelijkverklaring van henzelf voor het overige.
Principaal appel
Met betrekking tot de grieven
3. Met Grief I komen VDW c.s. op tegen hun veroordeling in de proceskosten als "de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij". VDW c.s. stellen zich op het standpunt dat [geïntimeerden] door de executie van het beroepen vonnis, zonder de in dat vonnis voorgeschreven eis in de hoofdzaak in te stellen waardoor het vonnis is komen te vervallen, misbruik maken van procesrecht.
4. Het hof overweegt als volgt. De beslissingen van de voorzieningenrechter die ten grondslag hebben gelegen aan de proceskostenveroordeling zijn geen onderwerp van het debat in hoger beroep. Dit betekent dat in hoger beroep ervan dient te worden uitgegaan dat die beslissingen ten principale de beslissing van de voorzieningenrechter inzake de proceskosten kunnen dragen en dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, voorshands geconcludeerd moet worden dat de voorzieningenrechter VDW c.s. terecht als de verliezende partij heeft aangemerkt en in de proceskosten heeft veroordeeld.
5. Het door VDW c.s. ingenomen standpunt dat [geïntimeerden] door het niet instellen van de eis in hoofdzaak - wat daarvan ook verder zij - zich schuldig maken aan misbruik van procesrecht, kan VDW c.s. in dit hoger beroep niet baten omdat zulks geen zelfstandige grond vormt voor vernietiging van het beroepen vonnis, terwijl gedragingen van een procespartij op basis van een verkregen vonnis zonodig in het verband van een executiegeschil ex artikel
438 Rv. aan de orde gesteld kunnen worden. Grief I faalt derhalve.
6. Grief II is "ten overvloede" voorgedragen en ziet op de ontvankelijkheid van VWD c.s. voorzover het niet betreft de proceskostenveroordeling in hoger beroep. Blijkens de toelichting op grief II beogen VDW c.s. hun beroep kennelijk te beperken in die zin dat zij - onder handhaving van hun vordering om [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten in prima en hoger beroep - afzien van het voordragen van andere grieven.
7. Het hof stelt voorop dat de omvang van het beroep bepaald wordt door de grieven tegen het beroepen vonnis. VDW c.s. hebben uitsluitend gegriefd tegen de proceskostenveroordeling die zij ingevolge het beroepen vonnis aan [geïntimeerden] hebben betaald. Voor wat betreft de kostenveroordeling betreft bevat grief II geen argumenten die grond zouden kunnen bieden voor een beroordeling die afwijkt van de beslissing op grief I. Het hof concludeert dan ook dat VDW c.s., nu zij het beroep beperkt hebben tot deze ene grief, geen belang hebben bij de gevraagde niet-ontvankelijkheid in de overige vorderingen.
Grief II faalt eveneens.
Incidenteel appel
8. De door [geïntimeerden] ingestelde grief in het incidenteel appel richt zich tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling in het beroepen vonnis. [geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat zij recht hebben op een vergoeding van de volledig gemaakte kosten omdat er bij het namens VDW c.s. getroffen conservatoir beslag en de geëntameerde bodemprocedure sprake is van misbruik van recht dan wel een anderszins onrechtmatig handelen. Daartoe voeren [geïntimeerden] aan dat VDW c.s. de juridische maatregelen tegen de firma [persoonsnaam] en haar vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben genomen, wetende dat de firma [persoonsnaam] en voornoemde vennoten met de coin pushers niets van doen hebben. [geïntimeerden] onderbouwen hun stelling door het overleggen van importdocumenten en offertes waaruit blijkt dat KMG Asia de importeur en verkoper is.
9. Daarnaast stellen [geïntimeerden] zich op het standpunt dat de zaak in prima ingewikkeld was zodat zij in ieder geval aanspraak hebben op het volgens de indicatietarieven vast te stellen vergoeding ad €15.000. Deze stelling wordt door [geïntimeerden] echter inhoudelijk in het geheel niet onderbouwd. Het hof zal dan ook aan deze stelling voorbij gaan.
10. VDW c.s. ontkennen dat zij door het leggen van het beslag en het entameren van de bodemprocedure zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik van procesrecht. Daartoe voeren zij aan dat [geïntimeerden] wat betreft personen, plaats van vestiging en activiteiten zo nauw met elkaar verbonden zijn dat VDW c.s. meenden en mochten menen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] betrokken waren bij de coin pushers.
11. Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerden] overgelegde stukken (zie productie 12) blijkt niet voorshands dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] met de verhandeling van de coin pushers niets van doen hadden. Integendeel, de door [geïntimeerden] overgelegde advertentie (zie productie 2) en 'bill of lading' (productie 12 ), waarop [geïntimeerde 2] als contactpersoon wordt vermeld en waaruit tevens blijkt dat KMG Asia en [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] op hetzelfde adres gevestigd zijn, konden bij VDW c.s. de indruk wekken dat - in ieder geval - [geïntimeerde 2] bij de verhandeling van de coin pusher is betrokken.
12. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van VDW c.s. in het kader van de gestelde misbruik van procesrecht, geldt dat de handelwijze van VDW c.s. alleen onrechtmatig is indien zij zich bewust waren van de ongegrondheid, ondeugdelijkheid of zinloosheid van hetgeen zij aanvoerden of ondernamen, althans hen te dien aanzien een ernstig verwijt viel te maken (HR 29-06-2007, NJ2007/353). Het voeren van een procedure op een zodanige wijze dat de wederpartij op onredelijke wijze voor moeilijkheden of kosten wordt geplaatst, kan eveneens grond opleveren om het desbetreffende gedrag als ontoelaatbaar aan te merken. Daarbij moet het dan gaan om ander gedrag dan het enkele nemen van processuele stappen.
13. [geïntimeerden] hebben in het licht van de voorgaande overwegingen onvoldoende gesteld ter onderbouwing van hun standpunt. [geïntimeerden] stellen ook niet dat zij in het hoger beroep meer kosten moeten maken dan in het geval alleen KMG Asia in het hoger beroep was betrokken. Het hof zal dan ook aan de stelling dat VDW c.s. door het instellen van hoger beroep tegen de firma [persoonsnaam] en haar vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] misbruik maken van procesrecht voorbij gaan. De incidentele grief faalt derhalve.
In het principaal en incidenteel appel
14. Ten aanzien van de kostenveroordelingen overweegt het hof als volgt. Het onderhavige hoger beroep heeft tot inzet vermeend misbruik van procesrecht en de gevolgen daarvan voor de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. De vermeende intellectuele eigendomsrechten in verband waarmee het beslag was verleend en waarop de vorderingen in prima betrekking hebben, staan in dit hoger beroep niet ter discussie; het hoger beroep strekt dan ook niet ter handhaving daarvan. Het hof is derhalve van oordeel dat dit hoger beroep geen intellectuele eigendomszaak is waarop artikel 1019h Rv. van toepassing is. De kostenveroordeling zal met toepassing van het algemene liquidatietarief plaatsvinden.
15. Voor het door [geïntimeerden] nader aangeboden bewijs, in het bijzonder door het horen van getuigen, is in kort geding geen plaats.
Conclusie
16. De grieven in principaal en incidenteel appel falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. VDW c.s. zullen, als de in het ongelijk te stellen partij in principaal appel worden veroordeeld in de kosten daarvan (salaris advocaat 1 punt tarief I) en [geïntimeerden] zullen zal als de in het ongelijk te stellen partij in incidenteel appel worden veroordeeld in de kosten daarvan (salaris advocaat 3/4 punt, tarief III).
De beslissing
Het Gerechtshof:
In het principaal appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de proceskostenveroordeling;
veroordeelt VDW c.s. in de kosten van het hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] te begroten op € 313,- aan verschotten en € 632,- voor salaris.
In het incidenteel appel:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VDW c.s. te begroten op nihil aan verschotten en € 868,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
In het principaal appel en het incidenteel appel:
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte proceskostenveroordelingen.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Knijp, en Weening, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op dinsdag 10 november 2009 in bijzijn van griffier.