Beschikking d.d. 3 december 2009
Zaaknummer 200.043.576
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.S. Bauer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.F. Rouwé-Danes, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 12 juni 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden een machtiging verleend om de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] te [plaats], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] te [plaats], met ingang van 12 juni 2009 uit huis te plaatsen tot 23 januari 2010.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 11 september 2009, heeft de moeder verzocht de beschikking van 12 juni 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende BJZ niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen, dan wel de machtiging uithuisplaatsing te verlenen tot uiterlijk
1 november 2009.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 14 oktober 2009, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het appelschrift ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
14 oktober 2009 met bijlage van mr. Bauer.
Ter zitting van 21 oktober 2009 is de zaak behandeld. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens BJZ zijn verschenen [drie medewerkers BJZ]. Als belanghebbende was de vader, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig. Namens de raad is [medewerkster van de raad] verschenen. Van de zijde van BJZ zijn pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de relatie tussen de vader en de moeder zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. Uit deze relatie is tevens op [geboortedatum] in de gemeente [---] [kind 3] (hierna: [kind 3]) geboren en op [geboortedatum] [kind 4] in de gemeente [---] [kind 4] (hierna: [kind 4]).
2. [kind 1] en [kind 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. Zij was tot 1 juli 2009 alleen belast met het gezag over hen. Bij beschikking van 1 juli 2009 zijn de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag over [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] belast.
3. [kind 1] en [kind 2] zijn met ingang van 23 januari 2008 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 16 januari 2009 zijn de ondertoezichtstellingen verlengd tot 23 januari 2010.
4. Op verzoek van de moeder zijn de vier kinderen op 28 oktober 2008 in een pleeggezin geplaatst. Op 27 november 2008 heeft de vader [kind 3] en [kind 4] uit het pleeggezin gehaald en op 28 november 2008 heeft de moeder [kind 1] en [kind 2] uit het pleeggezin gehaald.
5. Op 24 en 25 februari 2009 heeft de moeder aan BJZ te kennen gegeven dat zij de zorg voor [kind 1] en [kind 2] niet meer aankan, waarna [kind 1] en [kind 2] op 27 februari 2009 door BJZ op verzoek van de moeder in een pleeggezin in [plaats] zijn geplaatst.
6. BJZ heeft een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing ingediend. De kinderrechter heeft op 12 juni 2009 over dit verzoek geoordeeld zoals hiervoor onder 'Het geding in eerste aanleg' is weergegeven. Tegen deze beslissing is de moeder in hoger beroep gegaan.
De relatieve bevoegdheid van rechtbank Leeuwarden
7. De moeder stelt zich op het standpunt dat niet de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden, maar de kinderrechter in de rechtbank Groningen bevoegd was in eerste aanleg de zaak te beoordelen. Zij wijst erop dat een minderjarige de woonplaats volgt van degene die het gezag over hem heeft. De zaak had derhalve verwezen moeten worden naar de kinderrechter in de rechtbank Groningen, nu de moeder gezaghebbende ouder is, zij in [woonplaats] woont en de kinderen laatstelijk bij haar verbleven. De moeder stelt belang te hebben bij verwijzing naar de rechtbank Groningen, omdat die rechtbank voor haar toegankelijker is dan de rechtbank Leeuwarden.
8. BJZ wijst erop dat de moeder ter zitting bij de rechtbank in Leeuwarden de relatieve onbevoegdheid van de rechtbank niet heeft aangevoerd. Volgens BJZ is er daarom sprake geweest van een stilzwijgende forumkeuze voor Leeuwarden. Daarnaast voert BJZ aan dat uit een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) van de gemeente [woonplaats] blijkt dat de moeder op 18 mei 2009 in die gemeente is ingeschreven, terwijl het verzoekschrift van
16 april 2009 dateert. BJZ heeft ter zitting het bedoelde uittreksel overgelegd.
9. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder geen belang bij deze grief, aangezien het hof ook wanneer de rechtbank Groningen de zaak in eerste aanleg zou hebben behandeld, de bevoegde instantie voor behandeling van het beroep zou zijn geweest. Ten overvloede merkt het hof op dat de stelling van de moeder, dat zij zich reeds in maart 2009 in de gemeente [woonplaats] heeft ingeschreven, waardoor de rechtbank Groningen bevoegd zou zijn om de zaak in eerste aanleg te behandelen, onjuist is gebleken, nu uit het door BJZ overgelegde uittreksel uit de GBA van de gemeente [woonplaats] volgt dat zij eerst op 18 mei 2009 in die gemeente is ingeschreven.
De overwegingen ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
10. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarigen.
11. De moeder bestrijdt dat de kinderen werden verwaarloosd. Hoewel er weinig geld was, heeft ze wel goed voor de kinderen gezorgd. Bovendien heeft ze hulp gevraagd toen de financiële problemen haar boven het hoofd groeiden. De moeder heeft nu een keurige en ruime flat. Vlakbij de woning is een geschikte school voor de kinderen en de moeder heeft voldoende inkomen om in de zorg van de beide kinderen te kunnen voorzien. Ze stelt geen huurschuld te hebben. Ook het contact tussen de ouders is goed. Volgens de moeder bevat het verzoekschrift van BJZ veel suggesties en onjuiste informatie. De moeder stelt geen enkele hulp te hebben gekregen om haar financiën op orde te krijgen. Anders dan BJZ stelt, hebben de kinderen altijd voldoende te eten gehad en heeft de moeder de kinderen nooit opgesloten in huis. De moeder zegt haar nieuwe adres wel aan BJZ te hebben doorgegeven en open te staan voor hulp. Ze heeft herhaaldelijk om hulp gevraagd, maar deze verzoeken werden volgens de moeder genegeerd. Volgens haar wil BJZ alleen de negatieve zaken zien en wordt steeds gezocht naar bevestiging van het beeld dat BJZ van de moeder heeft. Dit beeld wordt echter niet door objectieve feiten onderbouwd. De moeder stelt voorts eerder te hebben ingestemd met uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2], omdat zij door de instanties financieel volledig werd klemgezet.
12. BJZ stelt dat aan de ouders is aangegeven, dat een onderzoek nodig is naar hun mogelijkheden met betrekking tot de opvoeding van de kinderen. De vader is hiertoe bereid. De moeder heeft te kennen gegeven te zullen meewerken, maar alle pogingen om haar daarvoor te laten tekenen zijn mislukt, zodat BJZ ervan uitgaat dat zij niet meewerkt. Voorts is BJZ van mening dat alle ingezette hulp bij de moeder niet het resultaat heeft gebracht dat nodig is om [kind 2] en [kind 1] weer bij de moeder terug te kunnen plaatsen. Er is nog steeds sprake van onmacht op het gebied van de verzorging en opvoeding en het bieden van een stabiele thuissituatie voor de kinderen. Bovendien weigert de moeder mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek door het NIFP, zodat geen zicht kan worden verkregen op haar persoonlijkheid. Op basis van deze informatie heeft BJZ nieuwe plannen van aanpak gemaakt, waarin tevens het verloop van de ondertoezichtstelling is opgenomen. De plannen van aanpak hebben als uitgangspunt dat er geen mogelijkheden meer zijn om te werken aan terugplaatsing van [kind 2] en [kind 1] bij de moeder en dat onderzocht zal worden wat de mogelijkheden bij de vader zijn. BJZ voegt daar aan toe dat [kind 2] en [kind 1] aan de gezinsvoogd te kennen hebben gegeven dat zij niet alleen met hun moeder willen zijn.
13. De raad stelt achter het beleid van BJZ te staan. Er is sprake van een zorgelijk verleden. Er zijn zorgsignalen waargenomen bij de kinderen. Nu zij in het pleeggezin verblijven gaat het beter met hen. Daarnaast is de raad van mening dat de moeder de schuld van de problemen buiten zichzelf en bij de instanties legt. Zij neemt derhalve haar verantwoordelijkheid niet. [kind 1] en [kind 2] hebben rust, stabiliteit en veiligheid nodig, hetgeen zij bij de moeder niet krijgen, aldus de raad. Ten slotte wijst de raad erop dat de hulpverlening bij de moeder steeds niet van de grond komt. De raad adviseert dan ook de bestreden beschikking te bekrachtigen.
14. Net als BJZ en de raad is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] dient te worden gecontinueerd. Het hof overweegt daartoe als volgt. Vaststaat dat de moeder ten aanzien van haar situatie niet op alle punten open en eerlijk is geweest. Zo heeft zij eerst ontkend dat zij een groot aantal keren is verhuisd, terwijl zij ter zitting van het hof erkende dat dit wel zo is geweest. Voorts heeft zij verklaard zich in maart 2009 te hebben ingeschreven op haar huidige adres in [woonplaats]. Uit het door BJZ overgelegde uittreksel uit het GBA volgt echter dat zij zich pas op 18 mei 2009 op dat adres heeft ingeschreven en dat dit ook de datum van eerste vestiging binnen deze gemeente is geweest. Daarnaast heeft de moeder tijdens de zitting van het hof van 17 februari 2009, waarop een eerder verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing werd behandeld, gemeld dat zij haar (financiële) zaken op orde had en dat er geen huisuitzetting dreigde en dat er voldoende eten voor de kinderen was. Onder meer op grond van die verklaring is bij beschikking van 2 april 2009 het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. Gebleken is echter dat de moeder op 24 februari 2009 BJZ heeft verzocht de kinderen uit huis te plaatsen, aangezien een huisuitzetting dreigde, er geen eten voor de kinderen was in verband met een gebrek aan financiële middelen en de moeder de zorg voor de kinderen niet meer aan kon. Dit houdt in dat, indien de moeder ter zitting van 17 februari 2009 overeenkomstig de waarheid heeft verklaard met betrekking tot haar (financiële) situatie, die situatie binnen één week volledig veranderd is. Het hof acht dit niet aannemelijk en stelt derhalve vast dat de moeder ook toen een feitelijk onjuist beeld heeft gegeven van haar situatie en daarmee tevens van de situatie van [kind 1] en [kind 2]. Moeder heeft daardoor de belangen van [kind 1] en [kind 2] ernstig geschaad.
15. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de moeder haar stellingen niet nader heeft onderbouwd met stukken waaruit de juistheid van haar stellingen kan blijken, is het onduidelijk welke uitlatingen van de moeder op waarheid berusten en welke niet. Mede gezien de gebeurtenissen uit het verleden schept dit weinig vertrouwen in de huidige situatie van de moeder. Voorts lijkt de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] op gang te zijn gekomen nu zij zich in het pleeggezin bevinden. Er bestaat onvoldoende duidelijkheid omtrent de situatie van de moeder om vast te kunnen stellen dat deze ontwikkeling zich kan voortzetten wanneer [kind 1] en [kind 2] weer bij de moeder worden geplaatst. Het hof acht de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] daarom noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding.
Slotsom
16. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Garos en Kostense, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2009 in bijzijn van de griffier.