ECLI:NL:GHLEE:2009:BL6092

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.037.513
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de kantonrechter inzake niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de inleidende beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Haarlem van 7 mei 2009. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van beroepsgronden. De kantonrechter heeft deze beslissing niet getoetst, wat in strijd is met artikel 13, lid 1 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Het hof heeft beide beslissingen vernietigd en geoordeeld dat de sanctie voor het negeren van een rood verkeerslicht terecht was opgelegd. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. J.O. Zandt, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de gedraging niet heeft verricht en dat er onvolkomenheden waren in de documentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging, ondanks de twijfels die de gemachtigde had geuit. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 402,50.

Uitspraak

WAHV 200.037.513
18 november 2009
CJIB 69119963435
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Haarlem
van 7 mei 2009
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. J.O. Zandt, kantoorhoudende te Amsterdam.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Haarlem genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
De zaak is behandeld ter zitting van 4 november 2009. De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk meegedeeld dat hij noch de betrokkene ter zitting zal verschijnen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. G.J. Heidema.
Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk had verklaard. Daarop is door de kantonrechter in het geheel niet ingegaan.
2. Nu uit voornoemd proces-verbaal derhalve niet blijkt dat de kantonrechter zijn onderzoek (mede) heeft gericht op de juistheid van de beslissing van de officier van justitie stelt het hof vast dat de kantonrechter niet heeft beslist op de grondslag van artikel 13, eerste lid, WAHV. Dat brengt mee dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.
3. De officier van justitie heeft het beroep van de gemachtigde tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging "dat de betrokkene, hoewel daartoe aangemaand, niet alle wettelijk vereiste gegevens heeft verstrekt".
4. Uit het dossier blijkt het volgende. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij schrijven van 29 augustus 2008 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking d.d. 19 juli 2008. Dat beroepschrift bevat niet de gronden van het beroep. De gemachtigde heeft in genoemd schrijven verzocht om uitstel van maximaal 14 weken voor het indienen van de gronden.
De gemachtigde heeft daarbij tevens mededeling gedaan van wijziging van het correspondentieadres, met ingang van 1 september 2008, te weten [adres 2] [woonplaats], in plaats van [adres 1] [woonplaats].
5. Bij schrijven d.d. 2 oktober 2008 heeft de officier van justitie, onder aanhaling van de artikelen 6, tweede lid en 8 WAHV en de artikelen 2:1, tweede lid, 6:5, eerste lid, en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de gemachtigde erop gewezen dat het beroepschrift niet de gronden bevat waarop het berust. De gemachtigde is daarbij in de gelegenheid gesteld voornoemd verzuim binnen een termijn van vier weken na dagtekening van genoemd schrijven te herstellen, bij gebreke waarvan niet-ontvankelijkverklaring kan volgen.
6. Bij schrijven van 20 oktober 2008 heeft de gemachtigde de officier van justitie bericht dat zijn schrijven van 2 oktober 2008 niet naar het inmiddels gewijzigde adres was verzonden en dat de gemachtigde daardoor eerst op 13 oktober 2008 kennis had kunnen nemen van de inhoud ervan. Bij schrijven van 27 oktober 2008 heeft de gemachtigde verzocht om nader uitstel voor het aanvoeren van gronden, aangezien hij niet alle door hem verlangde documenten had ontvangen. Uit het dossier blijkt niet dat de officier van justitie op dat verzoek tot nader uitstel heeft gereageerd. Bij beslissing van 2 december 2008 heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard, op de grond zoals onder 3 vermeld. Daaruit kan, in samenhang met het voorgaande, worden afgeleid dat gedoeld werd op het verzuim de gronden van het beroep in te dienen.
7. In aanmerking genomen het hiervoor vermelde schrijven van de gemachtigde d.d. 27 oktober 2008 en de omstandigheid dat de officier van justitie daarop niet heeft gereageerd door nader uitstel te verlenen dan wel het verzoek af te wijzen, had de officier van justitie zijn beslissing nader moeten motiveren. Nu hij dit heeft nagelaten kan de beslissing van de officier van justitie niet in stand blijven. Ter beoordeling van het hof staat derhalve het beroep tegen de inleidende beschikking.
8. Het hof is van oordeel dat, gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gemachtigde van de betrokkene in verzuim is geweest bij het indienen van gronden. Het hof zal alle ingediende gronden betrekken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de inleidende beschikking.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 150,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht" (feitcode R602), welke gedraging zou zijn verricht op 19 juni 2008 om 21:55 uur op de Schipholweg te Haarlem met het voertuig met het kenteken [00-AB-AB].
10. De gemachtigde van de betrokkene heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de betrokkene de gedraging niet heeft verricht omdat zij dat uit principe nooit doet. Het bewijs dat de gedraging is verricht kan niet worden ontleend aan de zich in het dossier bevindende stukken. De gemachtigde wijst in dat verband op de foto's van de gedraging. Daarop is te zien dat het voertuig van de betrokkene de stopstreep is gepasseerd. Uit de foto's blijkt wel dat het voertuig in beweging was, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat het voertuig de stopstreep is gepasseerd terwijl het verkeerslicht rood licht uitstraalde. Ook uit de gegevens op het inspiegelplaatje kan niet worden afgeleid dat het licht rood moeten hebben uitgestraald, omdat niet duidelijk is hoe nauwkeurig de daarop vermelde geeltijd en roodtijd, te weten 3,00 seconden en 1,00 seconde, moeten worden begrepen. Het lijkt de gemachtigde uiterst onwaarschijnlijk dat bij een nauwkeurigheid van twee cijfers achter de komma de genoemde tijden exact op een heel getal uitkomen. Nu niet gesteld is, en ook niet waarschijnlijk is, dat genoemde data nauwkeuriger zijn dan hele getallen, bestaat volgens de gemachtigde de zeer reële mogelijkheid dat met de roodtijd van 1,00 seconden niet anders wordt bedoeld dan dat de eerste foto "in de eerste seconde" is genomen nadat het verkeerslicht op rood was gesprongen. Derhalve kan volgens de gemachtigde niet worden bewezen dat de betrokkene door rood is gereden. Waarschijnlijk was het voertuig de stopstreep al gepasseerd toen het licht op rood sprong. De gemachtigde vermoedt voorts, gelet op de zijns inziens vele onvolkomenheden in het verschaffen van de juiste en volledige documentatie, dat de opsporingshandelingen zijn verricht door personen die daartoe niet bevoegd waren. Hij heeft met het oog op het verkrijgen van bewijzen van certificering en beëdiging van de betrokken verbalisanten een aanvullend verzoek om (toezending van) stukken gericht aan de advocaat-generaal.
11. De gedraging met feitcode R602 betreft een overtreding van artikel 62 jo. artikel 68, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
Artikel 62 RVV 1990 houdt in "Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden".
Artikel 68, eerste lid, RVV 1990 houdt in - voor zover hier van belang -:
"Bij driekleurige verkeerslichten betekent:
a. (…);
b. geel licht: stop; voor bestuurders die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
c. rood licht: stop."
12. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
13. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in: "Het aantal sec. dat het licht op geel heeft gestaan: 03,0. Het aantal sec. dat het licht op rood heeft gestaan: 0,10".
14. Het dossier bevat foto's. Op de eerste foto is te zien dat het voertuig met kenteken [00-AB-AB] zich net voorbij de stopstreep bevindt en dat het verkeerslicht rood licht uitstraalt. Op het inspiegelplaatje is geregistreerd dat het verkeerslicht gedurende één seconde rood licht heeft uitgestraald. Verder is geregistreerd dat de snelheid van het voertuig 60 kilometer per uur bedraagt. Indien van deze gegevens moet worden uitgegaan, kan de gevolgtrekking geen andere zijn dan dat het voertuig met kenteken [00-AB-AB] de stopstreep heeft overschreden op een moment dat het verkeerslicht reeds rood licht uitstraalde.
15. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de registratiegegevens op het inspiegelplaatje en aan de verklaring van de verbalisant daarover. Nog daargelaten dat de gemachtigde in zijn beroepschriften ten aanzien van het bewijs van de gedraging eisen stelt die de wetgever noch de rechtspraak daaraan stelt, zijn de door de gemachtigde opgeworpen veronderstellingen en aannames ook onvoldoende om op grond daarvan nader onderzoek te verrichten.
Voor zover de gemachtigde de advocaat-generaal heeft verweten dat niet alle door hem verlangde documenten zijn toegezonden ziet het hof geen aanleiding om daaraan gevolgen te verbinden, nu het hof de inhoud van die documenten niet aan zijn beslissing ten grondslag legt en de betrokkene derhalve door dat verzuim niet in haar verdediging is geschaad.
16. Het voorgaande in aanmerking genomen is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking daarom ongegrond verklaren.
17. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd ziet het hof aanleiding tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, voor zover betrekking hebbend op de procedure bij de kantonrechter en het hof.
18. Ingevolge artikel 1 van het toepassing zijnde Besluit proceskosten bestuursrecht komen de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking, op basis van het daarvoor geldende forfaitaire tarief.
De volgende proceshandelingen zijn verricht: beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie (1 punt), hoger beroepschrift (1 punt), repliek op het verweerschrift van de advocaat-generaal (0,5 punt). De waarde per punt is € 322,-, terwijl het hof het gewicht van de zaak vaststelt op 0,5 (licht). Het voorgaande brengt mee dat het bedrag van € 402,50 dient te worden vergoed.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 2 december 2008;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 402,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.