Uitspraak
[appellante],
[appellante],
[geïntimeerde],
[geïntimeerde],
10 september 2008 te vernietigen en, opnieuw recht doende
dwaling te vernietigen;
subsidiair:indien het hiervoor gevorderde niet of niet geheel zal worden toegewezen
veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 400.000,- dan wel een in goede justitie
vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de
dag van dagvaarding, dan wel de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van
het nadeel dat eiseres bij instandhouding van deze overeenkomst lijdt, anderszins op
te heffen;
en/of onrechtmatig heeft gehandeld en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan
[appellante] van de door haar als gevolg daarvan geleden en nog te lijden schade, een en
ander nader op te maken bij staat;
ontbinden;
betalen een bedrag ad € 400.000,- dan wel een in goede justitie vast te stellen
bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van
dagvaarding;
en/of onrechtmatig heeft gehandeld en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan
[appellante] van de door haar als gevolg daarvan geleden en nog te lijden schade, een en
ander nader op te maken bij staat;
en/of onrechtmatig heeft gehandeld en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan
[appellante] van de door haar als gevolg daarvan geleden en nog te lijden schade, een en
ander nader op te maken bij staat;
betalen een bedrag ad € 12.500,- wegens de schadeclaim ter zake van de
werkneemster als omschreven in de dagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf de dag van dagvaarding;
betalen een bedrag ad € 100.000,- bij wijze van voorschot op een in een
schadestaatprocedure toe te wijzen schadevergoeding;
verkoop van aandelen d.d. 28 september 2006 niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd
is;
de beslagkosten.”
10 september 2008 de vordering van [appellante] betreffende de ontslagkosten toegewezen tot een bedrag van € 14.923,56 vermeerderd met wettelijke rente. De overige vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. [appellante] is voorts veroordeeld in de kosten van het geding.
a. Accell/Batavus al besloten had een deel van de omzet bij een tweede leverancier onder te brengen. [geïntimeerde] heeft dit ten onrechte niet meegedeeld aan [appellante]. Wèl heeft [geïntimeerde] aan [appellante] meegedeeld - in de tussen partijen gesloten voorovereenkomst van 23 juni 2006 - dat [geïntimeerde] geen specifieke materiële omstandigheden bekend zijn die de winstgevendheid van de onderneming zullen aantasten, en - eind juli 2006, na een bespreking tussen [geïntimeerde] en het MT van Accell/Batavus - dat Accell/Batavus op korte termijn niet van plan was te gaan outsourcen, dat Posterama de (enige) leverancier van transfers zou blijven en dat de verwachting was dat de omzetten van Accell/Batavus voorlopig zouden aanblijven, aldus [appellante]. Ook in augustus 2006 heeft [A] haar verteld dat de omzetontwikkeling van Accell/Batavus nog steeds goed was, terwijl de halvering van de omzet [geïntimeerde] al voor de zomer bekend moest zijn;
b. Frico al een octrooiaanvraag had ingediend op een, (mede) door Posterama ontwikkeld, systeem voor het decoreren van kazen.
Het hof deelt dat oordeel. [appellante] heeft volstaan met de stelling dat zij de aandelen kocht in de veronderstelling dat zij het systeem kon registreren en toepassen. Dat is, aldus [appellante] in haar inleidende dagvaarding, in die zin aan de orde gekomen tijdens de onderhandelingen, dat Frico als een van de mogelijk nieuwe omzetbronnen werd gepresenteerd. Bij repliek heeft [appellante] daaraan toegevoegd dat zij ten tijde van de onderhandelingen bekend heeft gemaakt voornemens te zijn de vinding ondernemingsbreed te exploiteren. Zij heeft evenwel, ook in hoger beroep, meer specifieke informatie achterwege gelaten. Zij heeft geen feiten gesteld waaruit blijkt dat [geïntimeerde] moet hebben geweten dat [appellante] ten tijde van de aandelentransactie in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat tot het vermogen van Posterama rechten op een vinding behoorden waarmee mogelijk Frico als nieuwe klant kon worden binnengehaald. Overigens heeft [appellante] ook niet gesteld dat zij op dit punt aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan, en evenmin heeft zij gesteld en onderbouwd dat en waarom op [geïntimeerde] dienaangaande een mededelingsplicht rustte die zwaarder woog dan haar eigen onderzoeksplicht.
Nu [appellante] evenmin een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ter zake heeft gedaan, verwerpt het hof de grieven voor zover zij gericht zijn tegen de afwijzing van de vorderingen, gegrond op dwaling in verband met de kwestie-Frico.
Het hof is evenwel van oordeel dat sprake is van dwaling bij [appellante], indien vast komt te staan dat [geïntimeerde], hetgeen zij evenwel ontkent, inderdaad ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ermee bekend was (of daarmee bekend behoorde te zijn) dat Accell/Batavus al besloten had een deel van de omzet bij een tweede leverancier onder te brengen, zodat omzetdaling niet als mogelijkheid, maar als zekerheid diende te gelden.
[appellante] heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij deze overeenkomst niet op de overeengekomen voorwaarden zou hebben gesloten wanneer zij op de hoogte was geweest van de beweerdelijk verzwegen informatie. Dit betreft voorts informatie waarvan [geïntimeerde] moest begrijpen dat deze van groot belang was voor [appellante].
Het uitvoeren van een due diligence onderzoek brengt niet mee dat daarom een mededelingsplicht van de verkoper geheel komt te vervallen. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin de verkoper, ondanks een due diligence onderzoek door de koper, gehouden is bepaalde mededelingen aan de koper te doen. In dat geval prevaleert die mededelingsplicht in zoverre boven de onderzoeksplicht van de koper.
Dit laatste kan [geïntimeerde] niet baten. Immers, weliswaar was [A] de (destijds) feitelijk met de leiding binnen Posterama belaste functionaris, die ook de contacten met Accell/Batavus onderhield, maar enig aandeelhouder en bestuurder van [geïntimeerde] was [B], die tevens bestuurder en directeur was van Posterama. Daarom moet de bij [A] aanwezige wetenschap omtrent de plannen van Accell/Batavus tot outsourcing worden toegerekend aan [geïntimeerde].
[appellante] zal overeenkomstig haar aanbod tot bewijslevering worden toegelaten. Het hof tekent daarbij aan dat [appellante] ook heeft aangeboden te bewijzen dat [geïntimeerde] bepaalde wetenschap kòn hebben. In hoeverre bewijs daarvan volstaat voor het kunnen aannemen van een geschonden mededelingsplicht van [geïntimeerde] zal aan de hand van de te zijner tijd bewezen verklaarde feiten moeten blijken.
[geïntimeerde] al vóór het sluiten van de aandelentransactie wist of behoorde te weten dat Accell/ Batavus reeds had besloten een deel van de omzet bij een tweede leverancier onder te brengen;
mr. M.E.L. Fikkers, hiertoe tot raadsheer‑commissaris benoemd;
dinsdag 20 april 2010voor opgave