Arrest d.d. 12 januari 2010
Zaaknummer 200.046.217/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. B. van Dijk, kantoorhoudende te Groningen,
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 24 september 2009 door de voorzieningenrechter van de sector kanton, locatie Groningen van de rechtbank Groningen (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 oktober 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 27 oktober 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, waarbij de processtukken van de eerste aanleg met bijbehorende producties zijn overgelegd, luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, gewezen op 24 september 2009 onder rolnummer 420725 VV EXPL 09-117 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende het gevorderde in de 1e aanleg toe te wijzen en geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding in beide instanties."
Er is van eis geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
" I. te bekrachtigen het vonnis waarvan beroep.
II. [appellant] te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep; één en ander uitvoerbaar bij voorraad."
De advocaat van [geïntimeerde] heeft op 12 november 2009 ter griffie van het hof een dvd van een beveiligingscamera gedeponeerd. Van bedoeld depot is een akte opgemaakt.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder de overwegingen 1.1 tot en met 1.9 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Verder staat, als gesteld en niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden in hoger beroep ook het volgende genoegzaam vast:
- [appellant] heeft bij verzoekschrift binnengekomen op 1 september 2009 een verzoek gedaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7: 685 BW onder toekenning van een vergoeding. Bij beschikking d.d. 24 september 2009 heeft de kantonrechter (die ook het beroepen vonnis heeft gewezen) het verzoek toegewezen, zonder toekenning van enige vergoeding. [appellant] heeft vervolgens gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid het verzoek in te trekken.
2. De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis geoordeeld dat het handelen van [appellant] op 18 mei 2009 (het achter de bar wegnemen van een fles Bacardi) onder de omstandigheden zoals die door de kantonrechter zijn gewaardeerd, een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren, en heeft vervolgens de gevraagde voorzieningen geweigerd. Het hof merkt op dat niet (incidenteel) is gegriefd tegen hetgeen de kantonrechter onder 3.1 tot en met 3.4 van het beroepen vonnis heeft overwogen, zodat die overwegingen ook in hoger beroep als uitgangspunt dienen. De door [geïntimeerde] ter zitting in eerste aanleg aangevoerde aanvullende reden voor ontslag (het gokgedrag) blijft derhalve ook in hoger beroep buiten beschouwing.
3. De grieven komen tegen voormelde beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering (overwegingen 3.5 tot en met 3.11 van het beroepen vonnis) op. Ze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. In de ontslagbrief van 18 mei 2008 wordt als dringende reden aangegeven dat [appellant] op zondag 17 mei 2008, toen hij niet aan het werk was, achter de bar van poolcentrum [S], een fles drank (Bacardi) heeft weggenomen. [geïntimeerde] geeft aan de actie als diefstal aan te merken. Maar ook indien er sprake zou zijn geweest van lenen (zoals [appellant] in zijn reactie op een telefoontje van [geïntimeerde] zou hebben aangegeven) acht [geïntimeerde] de handelswijze van [appellant] volstrekt onacceptabel.
5. Dat er sprake was van diefstal van de fles Bacardi is naar het voorlopig oordeel van het hof allerminst komen vast te staan. De verklaring die [appellant] geeft voor het wegnemen van de fles is immers bepaald niet onaannemelijk en vindt nadrukkelijk steun in de schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] die als productie 4, 6 en 7 zijn overgelegd bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg.
[betrokkene 1], eigenaar van eetcafé Turkey and Chicken in de [adres] te [plaats], verklaart op 29 mei 2009 dat hij sinds jaar en dag goed contact met de vorige eigenaar van [S] heeft gehad, waarbij sprake was van steun over en weer, als dat nodig was. Hij verklaart voorts dat hij [appellant] heeft gevraagd of hij een fles Bacardi kon lenen en dat [appellant] hem daarin heeft geholpen. Hij zou de fles de volgende dag hebben geretourneerd.
[betrokkene 2] verklaart op 3 juni 2009 dat zij plusminus 15 jaar in [S] heeft gewerkt, waar [appellant] een verantwoordelijke functie had. Zij geeft aan dat er in de tijd dat zij in [S] werkte geregeld goederen werden geleend of uitgeleend.
De verklaring van [betrokkene 2] wordt ondersteund door die van [betrokkene 3], die van juni 2001 tot en met maart 2009 in [S] heeft gewerkt en [appellant], haar direct leidinggevende, betitelt als een eerlijke en betrouwbare man.
6. De kantonrechter is aan deze verklaringen voorbij gegaan, met dien verstande dat zij van de verklaring van [betrokkene 1] slechts de opmerking dat deze de fles de volgende dag heeft geretourneerd, heeft gebruikt om te motiveren waarom zij de gang van zaken rond het terugbrengen van de fles, zoals door [appellant] aan gegeven, als ongeloofwaardig bestempelt. Dienaangaande merkt het hof op dat het enkele feit dat er op dat punt mogelijk licht zit tussen hetgeen [betrokkene 1] schriftelijk heeft verklaard en hetgeen [appellant] ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard, een detail betreft waardoor - zonder het nader horen van genoemde [betrokkene 1] als getuige - allerminst de geloofwaardigheid van diens hele verklaring, laat staan die van genoemde [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op de tocht komen te staan.
7. Voorts acht het hof van belang dat [appellant] de bedrijfsleider van [S] was en als zodanig ook belast was met de inkoop van de voorraad (zie de pleitnota van mr. Schuring in eerste aanleg). Het uitlenen van een fles drank aan een collega ondernemer is vanuit die positie niet vanzelfsprekend laakbaar. Dat [geïntimeerde] op dit punt uitdrukkelijke instructies had gegeven is niet voldoende gemotiveerd gesteld en evenmin gebleken.
8. Tenslotte overweegt het hof dat [appellant] in zijn reactie op de ontslagbrief direct heeft aangegeven niets verkeerds te hebben gedaan, omdat het onder horecaondernemers normaal is elkaar te helpen door middel van bijvoorbeeld het uitlenen van een fles drank. Dat hij daarbij niet terstond de naam van [betrokkene 1] heeft vermeld oordeelt het hof niet zo onbegrijpelijk dat het in voor [appellant] negatieve zin gewicht in de schaal legt.
9. Het hof gaat voorbij aan de door [geïntimeerde] op 12 november 2009 ter griffie gedeponeerde dvd, omdat [geïntimeerde] heeft nagelaten voldoende aan te geven welke van zijn stellingen hij daarmee wenst te onderbouwen en/of dat aan die stellingen doorslaggevende betekenis toekomt. [appellant] is weliswaar niet in de gelegenheid gesteld op het depot te reageren, maar wordt - gelet op hetgeen hier ter zake van dat depot is overwogen - daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
10. Het hof is derhalve van oordeel dat voorshands onvoldoende is gebleken van een zodanig dringende reden dat het hof een gerede kans aanwezig acht dat de bodemrechter, later oordelend, tot de beslissing komt dat daardoor het ontslag op staande voet wordt gerechtvaardigd. De grieven treffen in zoverre doel.
Nu het in casu gaat om een geldvordering in kort geding, zal het hof de gevorderde wettelijke verhoging voorshands niet toewijzen. Dienaangaande is immers omtrent het spoedeisend belang niets gesteld of gebleken
11. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten komen voorshands niet voor toewijzing in aanmerking. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gemotiveerd betwist dat deze kosten zijn gemaakt. In hoger beroep is [appellant] niet op dit aspect van zijn vordering terug gekomen, laat staan dat hij tegen de afwijzing daarvan een specifieke grief heeft gericht.
De slotsom
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De gevorderde voorzieningen zullen alsnog worden toegewezen, als na te melden.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (in hoger beroep: salaris advocaat 1 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van het salaris vanaf 18 mei 2009 tot en met september 2009, zijnde het netto equivalent van in totaal € 8.056,00 bruto;
de wettelijke rente over het hiervoor bedoelde bedrag vanaf 2 september 2009 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot maandelijkse betaling aan [appellant] van het salaris (€ 1.790,40 bruto per maand) vanaf 1 oktober 2009 tot aan de dag van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, telkens op de gebruikelijke wijze en op het daarvoor gebruikelijke tijdstip; telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het salaris opeisbaar is geworden tot aan de dag der betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 293,98 aan verschotten en € 400,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 347,98 aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 524,46 aan verschotten en € 1294,- voor geliquideerd salaris voor de advocaat,
die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 RV
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Rowel-Van der Linde en Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 12 januari 2010 in bijzijn van de griffier.