ECLI:NL:GHLEE:2010:BK9354

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.995
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kuiper
  • A. de Hek
  • F. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenopbouw tijdens vervroegde VUT en dwaling in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen [appellant] en de Coöperatie Rabobank Noord-Groningen U.A. over de pensioenopbouw tijdens de vervroegde VUT. [appellant], geboren op 16 juli 1946, was van 1 juni 1972 tot 1 april 2002 in dienst van Rabobank en was vanaf maart 2001 arbeidsongeschikt. Na onderhandelingen werd besloten dat hij per 1 april 2002 vervroegd gebruik zou maken van de VUT, met een lagere uitkering dan gebruikelijk. [appellant] stelde dat hij niet goed was voorgelicht over de gevolgen voor zijn pensioenopbouw en vorderde schadevergoeding van Rabobank.

In eerste aanleg wees de kantonrechter de vorderingen van [appellant] af, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de grieven van [appellant] niet gegrond waren. Het hof bevestigde dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter niet ter discussie stonden en dat [appellant] niet had aangetoond dat hij schade had geleden door onjuiste informatie van Rabobank. Het hof concludeerde dat zelfs als [appellant] volledig was ingelicht, hij niet had kunnen verwachten dat hij recht had op volledige pensioenopbouw.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van goede voorlichting door werkgevers en de verantwoordelijkheid van werknemers om zich te informeren over hun rechten en plichten met betrekking tot pensioenregelingen.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 januari 2010
Zaaknummer 200.008.995
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats en gemeente],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Coöperatie Rabobank Noord-Groningen U.A.,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 21 februari 2008 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 mei 2008, hersteld bij exploot van 12 juni 2008, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Rabobank tegen de zitting van 9 juli 2008.
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen, waarvan de conclusie luidt:
"(...) het bestreden vonnis te vernietigen en alsnog de vorderingen van [appellant] toe te wijzen, met veroordeling van Rabobank in de kosten van beide procedures."
Door Rabobank is bij memorie van antwoord verweer gevoerd, met als conclusie:
"(...) alle grieven van dit appèl te verwerpen, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, en het vonnis van de rechtbank Groningen van 21 februari 2008, zaak- /rolnummer 307632 CV EXPL 06-11392, tussen partijen gewezen, te bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties."
[appellant] heeft vervolgens een akte (met één productie) genomen, waarop Rabobank heeft gereageerd met een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft negen grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De grieven richten zich niet tegen de vaststelling van de feiten als weergegeven in overweging 1. (1.1 t/m 1.4) van het vonnis van 21 februari 2008 waarvan beroep. Daarom zal ook in hoger beroep van die feiten worden uitgegaan.
Het hof zal die feiten hierna kort weergeven.
1.1 [appellant], geboren op 16 juli 1946, is van 1 juni 1972 tot 1 april 2002 in dienst geweest van Rabobank. Vanaf maart 2001 was [appellant] arbeidsongeschikt. Partijen hebben vervolgens onderhandelingen gevoerd om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. De tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in de brief van Rabobank aan [appellant] d.d. 6 maart 2002. Van de beëindigingsregeling maakte onderdeel uit de afspraak dat [appellant] per 1 april 2002, derhalve op de leeftijd van 55 jaar en ruim 8 maanden, vervroegd gebruik zou maken van de VUT, die regulier in zou gaan wanneer [appellant] de leeftijd van 61 jaar en 3 maanden zou hebben bereikt. [appellant] ontving een lagere VUT-uitkering (30% in plaats van 75% van het laatstgenoten loon). Als aanvulling hierop ontving [appellant] van Rabobank een vergoeding van € 79.441,54 bruto.
Vanaf 1 april 2002 is de pensioenopbouw premievrij voortgezet naar rato van de VUT-uitkering van [appellant].
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
2. Stellende dat Rabobank jegens hem tekort geschoten is in haar informatie-verplichtingen met betrekking tot het recht op premievrije pensioenopbouw tijdens VUT, heeft [appellant] gevorderd Rabobank op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag vanaf 2 maanden na een daartoe te wijzen vonnis, te veroordelen tot 1) vergoeding van de door hem, [appellant], geleden pensioenschade over de periode 1 april 2002-1 juli 2011, op kosten van Rabobank te berekenen door het Rabobank Pensioenfonds, 2) storting van de voor vergoeding van de berekende schade benodigde inkoopsom bij het Rabobank Pensioenfonds op zodanige wijze dat het tekort in de pensioenopbouw wordt gerepareerd. Voorts heeft hij gevorderd Rabobank te veroordelen tot betaling van 3) de buiten-gerechtelijke kosten ad € 1.264,40 te vermeerderen met 19% btw, en 4) de kosten van deze procedure.
2.1 Na door Rabobank gevoerd verweer heeft de kantonrechter bij vonnis van
21 februari 2008 de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
De grieven
3. De door [appellant] tegen het vonnis waarvan beroep opgeworpen grieven leggen, gezien de daarop gegeven toelichting, het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor.
De grieven lenen zich ervoor gezamenlijk te worden behandeld.
4. [appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij bij het sluiten van de overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken had (het hof begrijpt: dat hij heeft gedwaald) ten aanzien van de getroffen pensioenvoorziening.
4.1 De onjuiste voorstelling van zaken is, aldus [appellant], te wijten aan het feit dat hij door Rabobank onvolledig is voorgelicht met betrekking tot de voortzetting van de pensioenopbouw. Indien hij geweten zou hebben dat zijn pensioenopbouw pro rata zou worden voortgezet, dan zou hij niet hebben ingestemd met beëindiging van het dienstverband per 1 april 2002 en zou hij geen gebruik hebben gemaakt van de vervroegde VUT-regeling.
5. Voor zover de stellingen van [appellant] een beroep op dwaling behelzen, behoeven deze naar het oordeel van het hof geen verdere bespreking. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat een onder invloed van dwaling tot stand gekomen overeen-komst weliswaar in beginsel vernietigbaar is, maar een tot vernietiging van de litigieuze beëindigingsovereenkomst strekkende vordering is door [appellant] niet ingesteld, terwijl ook buiten rechte niet een tot vernietiging strekkende verklaring door hem is uitgebracht. Het hof komt daarom aan de vraag of [appellant] te dezen een beroep op dwaling kan doen, niet toe.
6. [appellant] heeft voorts de stelling betrokken dat Rabobank tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting als goed werkgever om mee te delen dat zijn pensioenopbouw slechts gedeeltelijk zou worden voortgezet.
Voor zover al sprake zou zijn van een, toerekenbare, tekortkoming van Rabobank, stuit de vordering van [appellant] naar het oordeel van het hof af op het volgende.
6.1 In een geval als het onderhavige, waarin vergoeding van schade wordt gevorderd als gevolg van onvolledige inlichtingen, moet degene die stelt schade te hebben geleden, aannemelijk maken dat hij, indien goed voorgelicht, geen schade zou hebben geleden.
6.2 Daarin is [appellant] niet geslaagd. Immers ook in de fictieve situatie dat [appellant] juist en volledig zou zijn ingelicht omtrent de gevolgen van de beëindigingsovereenkomst voor de voortzetting van zijn pensioenvoorziening, valt niet in te zien dat hij dan wel recht zou hebben gehad op de door hem gewenste regeling omtrent het voortzetten van zijn pensioenrechten. [appellant] gaat er immers vanuit dat hij op grond van de toepasselijke VUT-regeling geen aanspraak heeft op volledige pensioenopbouw.
6.3 Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat indien geen beëindigingsovereen-komst zou zijn tot stand gekomen, hij wel aanspraak gehad zou hebben op volledige pensioenopbouw. In dit verband overweegt het hof dat voldoende aannemelijk is dat Rabobank de arbeidsovereenkomst met [appellant] wilde beëindigen omdat deze, in haar visie, al gedurende een lange periode niet naar behoren functioneerde. Dat een eventuele ontbindingsprocedure bij de kantonrechter per saldo een voor [appellant] gunstiger resultaat zou hebben opgeleverd dan de getroffen regeling, acht het hof niet waarschijnlijk.
7. [appellant] heeft dan ook niet aangetoond dat hij schade heeft geleden in de door hem bedoelde zin. Zijn vordering strandt reeds hierom.
8. Dat brengt mee dat de grieven geen verdere behandeling behoeven, wat er van die grieven ook zij.
Slotsom
9. Het falen van de grieven leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, zij het op andere gronden.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (11/2 procespunten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabobank op € 254,-- aan verschotten en op € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, De Hek en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 12 januari 2010 in bijzijn van de griffier.