ECLI:NL:GHLEE:2010:BL0236

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.027/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Streppel
  • H. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens wijziging in de persoon van appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die in eerste aanleg als gedaagde was opgetreden, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, gewezen op 30 oktober 2008. De appellant heeft één grief opgeworpen, maar het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de ontvankelijkheid van het appel, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de memorie van grieven is ingediend door een niet in het appel betrokken partij, namelijk de broer van de appellant. Het hof heeft benadrukt dat een rechtsmiddel in beginsel dient te worden ingesteld door een partij uit de vorige instantie tegen de processuele wederpartij in de vorige instantie. In dit geval was het appel enkel ingesteld door de appellant, terwijl de memorie van grieven abusievelijk door zijn broer was ingediend. Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant niet van grieven heeft gediend en dat het vonnis in eerste aanleg niet in strijd is met de openbare orde. Daarom is de appellant niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en is hij veroordeeld in de kosten van de procedure. De proceskosten zijn begroot op € 262,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 januari 2010
Zaaknummer 200.027.027/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. M. Vos, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Stichting Waarborgfonds Motorverkeer,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: SWM,
advocaat: mr. R. Gruben, kantoorhoudende te Voorburg.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 30 oktober 2008 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 januari 2009, hersteld bij exploot van 27 januari 2009, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van SWM tegen de zitting van 17 februari 2009.
Bij arrest van 7 april 2009 heeft het hof ambtshalve een comparitie van partijen bevolen. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen van 30 oktober 2008 gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van geïntimeerde om appellant hoofdelijk te veroordelen te voldoen de som van € 3.779,52 vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.244,02 vanaf 31 maart 2005 tot op de dag der algehele voldoening, af te wijzen,
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door SWM verweer gevoerd met als conclusie:
"zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het gevorderde in hoger beroep af te wijzen, en het vonnis waartegen dit hoger beroep zich richt, eventueel met verbetering van de gronden waarop dit berust, te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de kosten van deze procedure."
Tenslotte heeft SWM de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het appel:
1. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen tussen SWM als eiseres en [broer appellant] en [appellant] als gedaagden. De gedaagden zijn broers van elkaar.
2. Blijkens de dagvaarding is het hoger beroep enkel ingesteld door [appellant]. De memorie van grieven is echter genomen door [broer appellant]. In de memorie van grieven wordt aangevoerd dat in de appeldagvaarding abusievelijk [appellant] als appellant vermeld staat. Bedoeld zou zijn [broer appellant].
3. SWM heeft zich bij haar memorie van antwoord, alvorens - zij het subsidiair - een inhoudelijke reactie te geven op het gestelde bij de memorie van grieven op het standpunt gesteld dat enkel [appellant] partij is in het hoger beroep, nu [broer appellant] geen hoger beroep heeft ingesteld en er in casu geen sprake is van een gebrek in de dagvaarding (verkeerde appellant) dat zich voor reparatie leent.
4. Uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag wie appel kan instellen en wie appellant daarin dient te betrekken is dat een rechtsmiddel in beginsel dient te worden ingesteld door een partij uit de vorige instantie tegen de processuele wederpartij in de vorige instantie.
5. In een geval als het onderhavige kon derhalve zowel door [appellant] als door [broer appellant] (afzonderlijk of tezamen) appel worden ingesteld tegen SWM.
6. Aan de duidelijkheid van de formulering van het appelexploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van degene op wiens verzoek deze wordt uitgebracht moeten strenge eisen worden gesteld, zulks gelet op de in het geding zijnde belangen (rechtszekerheid) aan de zijde van geïntimeerde. Laatstgenoemde heeft er immers recht op te weten of tijdig appel is ingesteld en - in een geval als hier aan de orde is - door wie. Nu het appelexploot en zelfs het herstelexploot beide [appellant] als appellant vermelden en uit niets blijkt dat het in de bedoeling heeft gelegen deze exploten (mede) uit naam van [broer appellant] uit te brengen, heeft SWM er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat enkel hoger beroep werd ingesteld door [appellant].
7. Als het derhalve al in de bedoeling zou hebben gelegen het appel in te stellen op naam van [broer appellant], is er sprake van een gebrek dat zich niet voor herstel leent.
8. De conclusie moet derhalve luiden dat de memorie van grieven is genomen door een niet in het appel betrokken partij en dat appellant ([appellant]) niet van grieven heeft gediend, zodat - nu het vonnis in eerste aanleg niet in strijd is met de openbare orde - [appellant] in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen.
Slotsom
9. [appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep en worden veroordeeld in de kosten van deze procedure (salaris advocaat: 1 punt tarief tarief I).
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SWM begroot op € 262,-- aan verschotten en op € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Streppel en Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 januari 2010 in bijzijn van de griffier.