Arrest d.d. 26 januari 2010
Zaaknummer 107.002.485/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[[appellant]],
laatse gewoond hebbende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eiseres in reconventie,
hierna in enkelvoud te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudende te Franeker.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 13 februari 2008 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 februari 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 12 maart 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Dat het het Gerechtshof behage te vernietigen het vonnis d.d. 13 februari 2008 van de Rechtbank te Assen, tussen partijen gewezen onder zaaknummer / rolnummer 63895 / HA ZA 07-615, en opnieuw rechtdoende:
IN CONVENTIE:
de door geïntimeerde ingestelde vorderingen alsnog af te wijzen, hetzij door de geïntimeerde daarin niet ontvankelijk te verklaren, hetzij door de geïntimeerde die te ontzeggen.
IN RECONVENTIE:
De door appellanten ingestelde vorderingen alsnog toe te wijzen,
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, de kosten van beslaglegging daaronder begrepen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het het Gerechtshof Leeuwarden moge behagen om de Grieven van appellanten, gedaagden in conventie, eisers in reconventie in prima, ten aanzien van het vonnis van de Rechtbank te Assen d.d. 13 februari 2008 af te wijzen door hen daarin niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze hen te ontzeggen en zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, het vonnis van de Rechtbank te Assen, onder rolnummer 63895 HA ZA 07-615 op
13 februari 2008 tussen partijen gewezen, te bekrachtigen, alsmede appellanten te veroordelen in de kosten van deze procedure."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft tien grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis een aantal als vaststaand omschreven feiten vermeld. [appellant] komt in de grieven I tot en met V op tegen de vaststelling van een deel van die feiten. Het hof komt hierna op deze grieven terug. Het hof zal de door de rechtbank als vaststaand omschreven en niet in de grieven betrokken feiten tot uitgangspunt nemen. Daarbij verdient nog opmerking dat het hof er daarbij van uitgaat dat waar in de stukken sprake is van [Z] Kranen B.V. en Kraanbedrijf [Z] B.V., het telkens om dezelfde vennootschap (hierna te noemen: [Z]) gaat, nu ook [appellant] in de grieven hiervan kennelijk uitgaat en het hof in de stukken geen expliciete argumenten vindt om anders te oordelen.
Grief VI (en gedeeltelijk grief VII)
2. In (de toelichting op) grief VI en ook in de toelichting op grief VII klaagt [appellant] over het door de rechtbank in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis gegeven oordeel dat [geïntimeerde] in januari 2007 eigenaar is geworden van de combinatie (van vrachtwagen en oplegger).
3. In de toelichting op grief VI voert [appellant] aan dit oordeel bij gebrek aan wetenschap te betwisten en stelt vervolgens een aantal feiten die – naar het hof begrijpt - volgens hem aanwijzingen opleveren dat het oordeel van de rechtbank onjuist is.
4. Het hof stelt evenwel vast dat indien deze gestelde feiten al zouden zijn bewezen, deze noch op zichzelf noch in samenhang bezien in de weg staan aan het oordeel van de rechtbank, zodat het hof aan die gestelde feiten voorbijgaat.
5. Voor zover [appellant] het oordeel van de rechtbank ook bedoelt te betwisten in de toelichting op grief VII, gaat het hof daaraan eveneens voorbij omdat in die toelichting evenmin feiten zijn gesteld die, indien bewezen, die betwisting kunnen dragen. [appellant] kent blijkbaar ook niet of onvoldoende feiten die wel tot het bewijs kunnen bijdragen nu hij in het slot van de toelichting op die grief stelt dat een getuigenverhoor beter zicht op de feiten zou kunnen opleveren.
6. Voor zover [appellant] in de toelichting op grief VII beoogt een bewijsaanbod te doen, passeert het hof daarom dat aanbod. Een bewijsaanbod kan immers niet dienen om door het horen van getuigen kennis te verkrijgen van nog onbekende feiten maar uitsluitend om gestelde doch betwiste feiten te bewijzen.
7. [appellant] heeft niet bestreden, ook niet met grief II, het oordeel van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.2 en 2.3 dat [geïntimeerde] in januari 2007 de combinatie van [Z] heeft gekocht en deze aan hem heeft betaald. Daarom moet – nu de levering, wellicht behoudens voor wat betreft het gedane doch hiervoor onder 4 verworpen beroep op enige gestelde feiten, geen punt van discussie tussen partijen vormt - het er dan ook voor worden gehouden dat [geïntimeerde] eigenaar is geworden van de combinatie.
8. Grief VI en het hiervoor besproken deel van grief VII falen.
Grieven 1 tot en met V
9. Met deze grieven bestrijdt [appellant] enkele details van de vaststelling van de feiten onder 2.1 tot en met 2.4 alsmede 2.10 van het bestreden vonnis. Voor zover het hierbij gaat om feiten voorafgaand aan de eigendomsverwerving door [geïntimeerde], gaat het hof daaraan voorbij omdat die vastgestelde feiten hun betekenis hebben verloren door het hiervoor onder 7 gegeven oordeel. Voor zover het gaat om feiten rond de tenaamstelling van de kentekens van de combinatie gaat het hof daaraan voorbij omdat, zoals ook door [appellant] wordt erkend in onderdeel 13 van de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, de tenaamstelling van het kenteken van een auto op zichzelf niet van belang is voor de verwerving van de eigendom van die auto.
10. De grieven zullen daarom als niet ter zake dienend verder onbesproken blijven.
Grief VII (overigens)
11. Dit gedeelte van de grief bestrijdt het door de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis gegeven oordeel dat [appellant] niet door de aankoop van de combinatie de eigendom daarvan heeft verkregen. De rechtbank heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat [Z] niet beschikkingsbevoegd was omdat niet zij maar [geïntimeerde] eigenaar van de combinatie was.
12. Gelet op hetgeen het hof hiervoor met betrekking tot grief VI heeft overwogen, verenigt het zich met dit oordeel.
13. Grief VII faalt ook voor het overige.
Grief VIII
14. De grief klaagt er over dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 van het vonnis is voorbijgegaan aan de stelling van [appellant] dat, indien [geïntimeerde] al eigenaar van de combinatie was, [Z] bevoegd was om deze voor haar te verkopen.
Ter toelichting wijst [appellant] naar een notitie van de curator in het faillissement
van [Z] waarin wordt aangegeven dat [Z] volgens A. [Z] toestemming van [geïntimeerde] zou hebben gehad om de combinatie te verkopen. Volgens [appellant] had deze vertegenwoordigingsbevoegdheid nader – naar het hof hem begrijpt: door de rechtbank – moeten worden uitgezocht.
15. Het hof stelt vast dat [appellant] niets heeft gesteld dat, indien bewezen, steun geeft aan de hiervoor geciteerde vage, aan [Z] toegeschreven en door [geïntimeerde] betwiste uitlating, zodat daaraan moet worden voorbijgegaan.
Mocht [appellant] – zoals hij stelt - al menen dat er op dit punt iets nader had moeten worden uitgezocht, dan had het op de weg van [appellant] en niet op die van de rechtbank (of het hof) gelegen om dat te doen en tevens om vervolgens, indien daarvoor grond zou blijken te bestaan, met behoorlijk gemotiveerde en onderbouwde stellingen zijn standpunt concreet te formuleren.
Nu [appellant] dit heeft nagelaten, gaat het hof aan zijn vage stelling voorbij.
Grief IX
17. De grief klaagt over het door de rechtbank in rechtsoverweging 4.6 van het vonnis gegeven oordeel [appellant] niet te kunnen volgen in zijn stelling bij de aankoop van de combinatie te goeder trouw te zijn geweest en daarom aanspraak te kunnen maken op de bescherming van artikel 3: 86 BW.
18. Blijkens voormelde rechtsoverweging achtte de rechtbank daartoe beslissend dat [appellant] niet het originele kentekenbewijs ter inzage heeft gevraagd en heeft gecontroleerd.
19. Het hof verenigt zich evenwel met het oordeel van de rechtbank.
20. Anders dan [appellant] ingang wil doen vinden, kan aan dat oordeel niet afdoen dat [appellant] zich een kopie van het kentekenbewijs heeft doen tonen. Immers, een kopie van een kentekenbewijs kan – zoals ook thans – een beeld van een achterhaalde tenaamstelling geven en is daarom als bewijs van een actuele tenaamstelling ondeugdelijk.
Door de inzage van het origineel kentekenbewijs te verlangen, zou [appellant] niet het door hem gestelde probleem hoeven te ondervinden dat de Rijksdienst voor het wegverkeer hem niet de gegevens uit het kentekenregister zou hebben verstrekt indien hij deze zou hebben gevraagd.
Grief X
22. De grief heeft geen zelfstandige betekenis en blijft daarom buiten zelfstandige behandeling.
Bewijsaanbod
23. Ook op de bladzijden 1 en 9 van de memorie van grieven heeft [appellant] bewijsaanbiedingen gedaan doch het hof gaat daaraan voorbij. Immers, het hof heeft aan zijn oordeel geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die door [appellant] gemotiveerd zijn betwist, zodat het aan bod om (tegen)bewijs te leveren niet ter zake doende is
Slotsom
24. De grieven treffen geen doel. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (geliquideerd salaris advocaat: tarief IV, een punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze tot nu aan de zijde van [geïntimeerde] op € 303,-- wegens verschotten en op € 1.631,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Van de Veen, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 26 januari 2010 in bijzijn van de griffier.