De beoordeling
De feiten
1. Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten in rechtsoverwegingen 1 tot en met 8 van het vonnis, waarvan beroep, zijn geen grieven gericht, met uitzondering van de feiten die zijn verwoord in de laatste zin van rechtsoverweging 2, waartegen grief 1 zich richt, en de onder overweging 4 vastgestelde feiten, waartegen de grieven 2 en 3 zich richten.
Tezamen met wat in hoger beroep tussen partijen is komen vast te staan, komen de niet betwiste feiten, voor zover voor deze procedure van belang, op het volgende neer.
1.1 [geïntimeerde] is op 1 oktober 1997 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [appellant], krachtens arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week. De arbeidsovereenkomst is op verzoek van [geïntimeerde] door de kantonrechter ontbonden per 15 augustus 2008.
1.2 In verband met bedrijfseconomische omstandigheden heeft [appellant] in juni en juli 2007 met [geïntimeerde] gesproken over een vermindering van diens arbeidsduur naar 20 uur per week. Partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] in de periode van 9 juli 2007 tot 1 december 2007 20 uur per week zou werken met behoud van zijn salaris op basis van een 32-urige werkweek.
1.3 Met ingang van 1 december 2007 heeft [appellant] het salaris van [geïntimeerde] aangepast aan een 20-urige werkweek.
1.4 [geïntimeerde] heeft zich op 10 december 2007 ziek gemeld. De arbo-arts heeft na spreekuurcontact op 7 januari 2008 aangegeven dat volgens hem geen sprake is van ziekte of gebrek, maar hij heeft in aanmerkelijke mate verband aanwezig geacht tussen de klachten, het verzuim en werkomstandigheden. De arbo-arts heeft vermeld dat de beperkingen gelegen zijn in het onvermogen van [geïntimeerde] om met de wederwaardigheden van zijn werkgever om te gaan en hij heeft aangedrongen op mediation op korte termijn.
1.5 Mede omdat (de gemachtigden van) partijen eerst vruchteloos over de ontstane situatie hebben gecorrespondeerd, heeft het tot 1 april 2008 geduurd voordat het eerste gesprek in het kader van mediation kon plaatsvinden. De mediation heeft niet tot een oplossing geleid.
1.6 Bij brief van 11 februari 2008 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] bericht dat de inmiddels gestaakte loonbetaling zou worden hervat en dat ook het loon over januari 2008 zou worden betaald. Vervolgens is betaald op basis van een 20-urige werkweek. In april 2008 werd salarisbetaling weer gestaakt. Het loon over april en mei 2008 is, berekend over een 20-urige werkweek, betaald op 2 juni 2008.
1.7 Nadat het mediationtraject was beëindigd heeft [appellant] bij brief van 2 juni 2008 [geïntimeerde] opgeroepen op het werk te verschijnen, met de mededeling dat hij anders geen loon meer zal ontvangen. [geïntimeerde] heeft daarop bij brief van 10 juni 2008 gereageerd en aangegeven zich psychisch niet in staat te achten om zijn werkzaamheden te hervatten omdat de (arbeids-)verhouding finaal verstoord is.
1.8 Vanaf 1 juni 2008 heeft [appellant] geen loon meer aan [geïntimeerde] betaald.
1.9 Na spreekuurcontact op 23 juni 2008 heeft de arbo-arts gerapporteerd dat bij [geïntimeerde] sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid, en dat deze arbeidsongeschiktheid niet wordt veroorzaakt door ziekte of gebrek.