ECLI:NL:GHLEE:2010:BL3732

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.022.409/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolg van bankhypotheek voor verbonden schulden en opheffing van beslag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, is op 2 februari 2010 een arrest gewezen in hoger beroep met zaaknummer 200.022.409/01. De zaak betreft een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de gevolgen van een bankhypotheek en de opheffing van een beslag op de woning van de man. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Meijer, heeft in eerste aanleg een alimentatievordering van de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.L.M. Johannink, betwist. Tijdens een comparitie van partijen op 9 november 2009 heeft de man aangegeven dat hij geen mogelijkheden heeft voor een regeling en dat hij geen ander verhaalsobject heeft voor de alimentatievordering van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de verkoopopbrengst van de woning van de man niet toereikend is voor de vordering van de hypotheeknemers, waardoor het beslag op de woning niet gerechtvaardigd is.

Het hof heeft de grieven van de man, die gericht waren tegen de beslissing van de rechtbank, gegrond bevonden. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende belang heeft bij het beslag, aangezien de opbrengst van de woning niet zal voldoen aan de vordering van de hypotheeknemers. De vordering van de man tot opheffing van het beslag is toegewezen, met de voorwaarde dat het beslag binnen 12 uur na betekening van het arrest moet worden opgeheven, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 50.000,-. Het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd en de vordering van de man is toegewezen zoals in het dictum vermeld.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 februari 2010
Zaaknummer 200.022.409/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J. Meijer, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [stad],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
toevoeging,
advocaat: mr. J.J.L.M. Johannink, kantoorhoudende te Assen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 28 april 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge voormeld tussenarrest heeft op 9 november 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Daarna hebben partijen nog de volgende stukken gewisseld:
- een akte overlegging producties van de zijde van [appellant]
- een antwoordakte met een productie van de kant van [geïntimeerde].
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Ter comparitie is door de man gesteld dat hij geen mogelijkheden heeft voor een regeling, en dat hij evenmin beschikt over een ander verhaalsobject waarop de vrouw haar alimentatievordering kan verhalen. Daarbij heeft de man overigens aangekondigd dat hij wijziging van de vastgestelde alimentatie gaat verzoeken.
Het hof moet de bij antwoordakte gevoegde productie van de vrouw buiten beschouwing laten, nu de man daarop niet meer heeft kunnen reageren.
2. Volgens de man was de hoofdsom van de tweede hypotheek (€ 68.000,-) op de beslagen woning in september 2005 afgelost, maar is rond die tijd door SNS onder verband van die tweede hypotheek een nieuwe lening van € 100.000,- verstrekt. De instemming daarvoor van [geïntimeerde] zou volgen uit de ook door haar ondertekende kredietovereenkomst tussen enerzijds SNS en anderzijds [appellant] en [geïntimeerde] d.d. 3 oktober 1995 die volgens [appellant] aan de eerste en tweede hypotheek ten grondslag ligt, met welke overeenkomst [geïntimeerde] zegt niet bekend te zijn. [appellant] heeft gelegenheid gekregen om zijn stelling, inhoudende dat de nieuwe lening uit hoofde van de kredietovereenkomst onder verband van de tweede hypotheek valt, aan de hand van door hem over te leggen bescheiden nader te onderbouwen. Daartoe heeft [appellant] bij akte wederom de twee hypotheekakten in geding gebracht van resp. 8 december 1995 voor de eerste hypotheek en van 29 november 1996 voor de tweede hypotheek, die hij al voor de comparitie had overgelegd. De beweerdelijk door [geïntimeerde] mede-ondertekende kredietovereenkomst is niet overgelegd. Wel zijn nog een brief van SNS en twee prints in geding gebracht.
3. [geïntimeerde] verbindt aan de wel overgelegde stukken de conclusie dat de mede door haar ondertekende hypotheekakten slechts zekerheid bieden voor de lening voor de bouw van de woning met rente, boete en kosten. De nieuwe lening is blijkens de print een bedrijfshypotheek, waarmee zij niets van doen heeft.
4. Naar het oordeel van het hof miskent [geïntimeerde] hiermee dat het zogenoemde bankhypotheken betreft. Blijkens paragraaf "1. Definities" onder sub b in beide hypotheekakten, is de verbonden schuld immers omschreven als:
"al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de geldnemer te vorderen heeft, ter zake van reeds verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook (de nog niet opeisbare, voorwaardelijke en betwiste vorderingen daaronder begrepen) al dan niet in het gewone bankverkeer."
Aldus kunnen ook schulden van [appellant] aan de bank, waarmee [geïntimeerde] -zoals zij stelt- niets van doen heeft, onder het hypothecair verband worden gebracht, en niet alleen het krediet voor de bouw van de woning, waarvoor [geïntimeerde] zich als geldnemer, samen met [appellant] die bovendien hypotheekgever was, heeft verbonden.
5. In deze kort gedingprocedure staat voorshands voldoende vast dat de onderhandse verkoopopbrengst van de woning van [appellant] niet toereikend is voor voldoening van de vordering van de hypotheeknemers, die het beslag kunnen negeren. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat er hoe dan ook geen positief saldo zal overblijven waarop [geïntimeerde], als beslaglegger op de woning, haar vordering bij voorrang kan verhalen.
De grieven 1 en 2 slagen.
6. Nu door [geïntimeerde] ook niet is gesteld dat de woning bij executoriale verkoop meer kan opbrengen, moet worden geconcludeerd dat zij onvoldoende belang heeft bij het in dit geding aan de orde zijnde beslag. Daarmee slaagt eveneens grief 5.
7. Met gegrondbevinding van de grieven 1, 2 en 5 is gegeven dat de vordering tot opheffing van het beslag op de woning alsnog moet worden toegewezen. De overige grieven kunnen onbesproken blijven.
8. [appellant] heeft gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot opheffing van het op de woning gelegde beslag binnen 12 uur na het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag.
Het hof zal de vordering toewijzen met dien verstande dat het beslag dient te worden opgeheven binnen 12 uur na betekening van dit arrest, en met dien verstande dat de dwangsom wordt gematigd tot € 1.000,- per dag en aan een maximum wordt gebonden van € 50.000,-.
De slotsom
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering van [appellant] wordt alsnog toegewezen zoals hierna in het dictum vermeld. Omdat partijen ex-echtelieden zijn en het onderhavige geschil uit de afwikkeling van de echtscheiding voortvloeit, acht het hof termen aanwezig de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] binnen 12 uur na betekening van dit arrest het door haar gelegde executoriale beslag op de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie C.no. 3418, groot 0 hectare, 12 are, 83 centiare, op te (laten) heffen en/of te (laten royeren), onder verbeurte van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 1.000,- per dag dat [geïntimeerde] hiermede in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 50.000,-;
- compenseert de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en Fikkers, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 februari 2010 in bijzijn van de griffier.