Arrest d.d. 16 februari 2010
Zaaknummer 200.048.270/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[natuurlijk persoon],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. D. Maat, kantoorhoudende te Assen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.P. Eujen, kantoorhoudende te Hoogeveen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis (ex artikel 254 lid 4 Rv) uitgesproken op 1 oktober 2009 door de rechtbank Assen, sector kanton, verder te noemen de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 29 oktober 2009 is door de curator hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 8 december 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Het vonnis van de rechtbank Assen, sector kanton, zaaknummer 262214/VV EXPL 09-61, gewezen op 1 oktober 2009, vernietigd, en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst en die van de curator toewijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, in conventie en reconventie."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zowel in conventie als in reconventie: Het beroep van appellant tegen het vonnis van de rechtbank Assen, sector kanton, zaaknummer 262214/VV EXPL 09-61, d.d. 1 oktober 2009 ongegrond te verklaren en appellant in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren althans hem die te ontzeggen met bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank Assen, eventueel onder aanvulling of verbetering van gronden;
Appellant te veroordelen in de kosten van dit appèl."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Pol heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Feiten
1.1. De kantonrechter heeft in r.o. 2.1. tot en met 2.3. de feiten vastgesteld. Hieromtrent bestaat geen geschil. Samen met de verder gestelde en niet weersproken feiten staat daarmee het volgende vast.
1.2. Op 10 februari 2009 is de [natuurlijk persoon] (hierna: [natuurlijk persoon]) door de Rechtbank Assen in staat van faillissement verklaard met benoeming van appelant tot curator. [natuurlijk persoon] dreef onder meer een herenmodezaak. [geïntimeerde] was als administratief medewerkster werkzaam voor [natuurlijk persoon].
1.3. De curator heeft in de etalage van de herenmodezaak een motorfiets, merk Harley Davidson, type XL CH Sportster, kenteken MH-39-ZL aangetroffen. Deze werd gebruikt als decoratiemateriaal.
1.4. n een handgeschreven akte van 12 november 2008, welke is ondertekend door [natuurlijk persoon] en [geïntimeerde], is het volgende vermeld:
“Verkäufer: Gerhard [natuurlijk persoon]
[adres]
[adres]
Käufer: W.B.Y [geïntimeerde]
[adres]
[adres]
über Harley Davidson, kenteken: MH-39-ZL Kaufpreis: 4.500,- €”
‘Betrag bar erhalten.’ (…)
1.5. Op 12 november 2008 is het kentekenbewijs van de motorfiets op naam van [geïntimeerde] gesteld.
1.6. In een brief van 22 juni 2009 gericht aan ‘Frau Blankers’ (hof: bedoeld zal zijn mr. Blanken, de rechtshelper van [geïntimeerde]), schrijft [natuurlijk persoon] onder meer:
‘Wie bereits mündlich gesagt habe ich letztes Jahr meine Harley-Davidson an Frau Yvonne [geïntimeerde] zu einen Preis von 4.500,- Euro verkauft. Zu dem Zeitpunkt hat Frau [geïntimeerde] bei mir gearbeitet und hat in der oberen Wohnung von mir gewohnt. Da sie keine Unterstel mögliheit für das Motorrad hatte, habe ich Ihr erlaubt das Motorrad im Kleidungsgeschäft „Fashion form en“ unter zustellen. Es diente auch zu Dekorationszwecken. Ich versichere, das ich das Motorrad verkauft habe weil es für mich zu klein ist.‘
1.7. [geïntimeerde] is in het bezit van de sleutels en kentekenpapieren van de motorfiets.
2. Het geschil en de procedure in eerste aanleg
2.1. [geïntimeerde] heeft primair in conventie gevorderd dat de curator de motorfiets aan haar zal afgeven en subsidiair dat de curator de motorfiets niet mag verkopen zolang het eigendomsrecht niet is vastgesteld. Verder heeft zij een vergoeding wegens buitengerechtelijke kosten en veroordeling van de curator in de kosten van de procedure gevorderd. Als grondslag voor haar vordering heeft [geïntimeerde] gesteld dat zij eigenaresse is van de motorfiets. De curator heeft verweer gevoerd.
2.2. In reconventie heeft de curator afgifte van de sleutels en de kentekenpapieren gevorderd. Als grondslag voor zijn vordering heeft de curator gesteld dat de motorfiets in de boedel valt. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
2.3. De kantonrechter heeft in conventie de primaire vordering toegewezen. De reconventionele vordering heeft hij afgewezen. De kantonrechter heeft aannemelijk geoordeeld dat [geïntimeerde] de eigendom van de motorfiets heeft verkregen. De vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten heeft de kantonrechter afgewezen.
3. Grief 1
3.1. In de eerste grief wordt erover geklaagd dat de kantonrechter de feiten te summier heeft weergegeven. Het hof begrijpt de grief in die zin dat met de door de curator gestelde feiten geen of onvoldoende rekening is gehouden.
3.2. De curator somt de volgens hem ten onrechte buiten beschouwing gelaten feiten op. Deze komen er op neer dat [natuurlijk persoon] onbetrouwbaar is gebleken en een slechte ondernemer was, die grote schulden maakte, dat [natuurlijk persoon] onverantwoord geld uitgaf en poogde om activa aan de boedel te onttrekken. De curator heeft voorts gesteld dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de financiële problemen van de onderneming van [natuurlijk persoon].
3.3. Het hof overweegt dat het aan de rechter is om te beoordelen welke feiten hij wel en niet aan zijn beslissing ten grondslag legt. In dit kort geding heeft de kantonrechter de door de curator opgesomde feiten terecht als onvoldoende relevant buiten zijn beslissingsgrondslag gelaten. Nog afgezien daarvan dat de hier bedoelde feiten (te) beperkt onderbouwd en tendentieus zijn, raken zij niet de kern van de discussie tussen partijen.
3.4. De eerste grief faalt.
4. Grief 2
4.1. De strekking van de tweede grief is dat de kantonrechter ten onrechte voorshands onvoldoende aannemelijk heeft geacht dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [geïntimeerde] de eigendom van de motorfiets heeft verkregen.
4.2. [geïntimeerde] heeft gesteld dat de motorfiets aan haar verkocht en geleverd is. De curator heeft de verkoop niet weersproken maar betwist de levering.
4.3. [geïntimeerde] stelt dat [natuurlijk persoon] de motorfiets slechts onder zich heeft gehouden omdat [geïntimeerde] nog geen mogelijkheid had voor stalling daarvan. Volgens [geïntimeerde] was er sprake van een geldige levering constitutum possessorium (artikel 3:115 sub a BW).
4.4. Volgens de curator kan van een geldige levering constitutum possessorium geen sprake zijn omdat artikel 3:115 BW daarvoor een tweezijdige verklaring vereist, welke volgens de curator ontbreekt.
4.5. De curator stelt zich terecht op het standpunt dat degene die een zaak houdt (in dit geval [natuurlijk persoon]), vermoed wordt deze zaak voor zichzelf te houden en dus bezitter daarvan te zijn (art. 3:109 BW). Die bezitter wordt vervolgens vermoed rechthebbende dus eigenaar van de zaak te zijn (art. 3:119 lid 1 BW).
4.6. De kantonrechter heeft dat, naar het oordeel van het hof ook niet miskent. Het staat de rechter echter vrij om op grond van wat over en weer is gesteld en de verdere omstandigheden van het geval te oordelen dat het vermoeden dat de bezitter eigenaar is, zodanig is weerlegd dat deze zijn gepretendeerde eigendomsrecht nader zal hebben te bewijzen (HR 17 juni 1994, NJ 1994, 671 en HR 26 februari 1988, NJ 1989, 488).
4.7. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] ter doorbreking van het bedoelde wettelijke vermoeden feiten en omstandigheden dient te stellen en aannemelijk moet maken waaruit volgt dat er sprake is van een tweezijdige verklaring, inhoudende dat partijen overeenkomen zijn dat [natuurlijk persoon] de motorfiets voor [geïntimeerde] is gaan houden.
Van een uitdrukkelijke verklaring in die zin is niet gebleken. De verklaring kan echter ook worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. In artikel 3:37 lid 1 BW is immers bepaald dat verklaringen ook in een of meer gedraging(en) besloten kunnen liggen.
4.8. In dat verband is van belang dat (a) de motorfiets door [natuurlijk persoon] aan [geïntimeerde] is verkocht, welke verkoop volgt uit de akte van 12 november 2008 waarvan de authenticiteit niet is betwist; (b) de overeenkomst alsmede de overgelegde bankafschriften voldoende aannemelijk maken dat [geïntimeerde] aan [natuurlijk persoon] contant (deel)betalingen heeft gedaan (eerst € 2.200,-- en vervolgens € 2.300,--); (c) aannemelijk is dat [geïntimeerde] de motorfiets bij [natuurlijk persoon] liet staan vanwege (tijdelijk) gebrek aan stallingsruimte; (d) het kentekenbewijs van de motorfiets al per 12 november 2009 is overgeschreven op naam van [geïntimeerde]; (e) dat [geïntimeerde] in het bezit is gesteld van de sleutels en de originele papieren van de motorfiets.
4.9. Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien maken naar het oordeel van het hof aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure [geïntimeerde] het hiervoor bedoelde wettelijke vermoeden zal doorbreken en dat de rechter zal oordelen dat de eigendom van de motorfiets aan [geïntimeerde] toebehoort.
4.10. De tweede grief faalt.
5. Grief 3
5.1. Met de derde grief betoogt de curator dat de kantonrechter hem ten onrechte niet heeft gevolgd in zijn standpunt dat de verkoop en levering paulianeus zijn en derhalve vernietigd kunnen worden op grond van artikel 42 Fw. De curator baseert zich daarbij vooral op zijn stelling dat de koopprijs voor de motorfiets niet is betaald .
5.2. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De koopovereenkomst verplichtte [geïntimeerde] tot betaling en is daarom in zichzelf niet paulianeus. Hooguit kan de levering onverplicht en benadelend zijn indien er nog niet betaald is. Daarbij is van belang dat het beroep op artikel 42 Fw hier een bevrijdend verweer vormt ter zake waarvan de stelplicht en de bewijslast bij de curator berusten.
5.3. Daarom is het de vraag of door de curator voldoende aannemelijk is gemaakt dat [geïntimeerde] niet betaald heeft. Dat laatste is naar het oordeel van het hof niet het geval. De bankafschriften, de overschrijving van het kenteken, de omstandigheid dat [geïntimeerde] de sleutels en papieren van de motorfiets in haar bezit had, maken dat de curator in het kader van dit kort geding onvoldoende heeft gesteld om aannemelijk te maken dat [geïntimeerde] niet heeft betaald.
5.4. De derde grief faalt.
6. De grieven 4 en 5
De vierde en vijfde grief bouwen voort op de voorgaande grieven en delen derhalve het lot daarvan.
7. De slotsom
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van de curator als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt, tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 262,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Zandbergen en Van Rijssen, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 februari 2010 in bijzijn van de griffier.