Arrest d.d. 16 februari 2010
Zaaknummer 200.038.782/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters, kantoorhoudende te Zwolle,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 27 mei 2009 door de sector kanton, locatie Heerenveen van de rechtbank Leeuwarden (verder aan te duiden als: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 juli 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 september 2009.
De conclusie van de memorie van grieven, tevens akte houdende vermeerdering van eis, luidt:
"Appellant vraagt akte van wijziging van eis zodat deze komt te luiden als na te melden en concludeert:
dat het aan Gerechtshof Leeuwarden behage te vernietigen het vonnis van Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen, op 27 mei 2009 onder zaak-/rolnummer 275807 \ CV EXPL 09-1322 tussen partijen gewezen, en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de geïntimeerde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellant te voldoen de som van € 4.780,38, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 119a van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek
- over de som van € 1.042,57 vanaf 27 september 2007, alsmede
- over de som van € 720,00 vanaf 4 augustus 2007, alsmede
- over de som van € 117,81 vanaf 7 oktober 2007, alsmede
- over de som van € 2.300,00 vanaf 20 november 2007,
telkens tot aan de dag der voldoening, subsidiair met voormelde wettelijke rente over laatstgenoemde vier factuurbedragen vanaf de dag der inleidende dagvaarding in prima -zijnde 3 maart 2009- tot aan de dag der voldoening, en voorts de geïntimeerde te veroordelen in de kosten van het geding in beide instantiën."
Vervolgens heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Het geschil in eerste aanleg:
1. [appellant] heeft bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg van [geïntimeerde] betaling gevorderd van een bedrag in hoofdsom groot € 4.314,46, te vermeerderen met een bedrag groot € 600,-- aan incassokosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen, althans vanaf de dag der dagvaarding. De onderliggende facturen zijn in kopie als productie 1 bij bedoelde dagvaarding overgelegd, doch zijn grotendeels onleesbaar.
2. [geïntimeerde] heeft bij antwoord in eerste aanleg de vorderingen gemotiveerd betwist.
3. Nadat [appellant], alhoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet meer had gerepliceerd, is de kantonrechter er van uitgegaan dat [appellant] zijn vordering niet langer handhaaft en heeft de vordering vervolgens afgewezen met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
Het geschil in hoger beroep:
4. In hoger beroep heeft [appellant] alsnog inhoudelijk gereageerd op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] in eerste aanleg en zijn vordering verminderd met in totaal € 134,08, zodat resteert (€ 4.180,38 + € 600,--) € 4.780,38.
Nu het hoger beroep er ook toe dient in eerste aanleg gemaakte fouten of verzuimen te herstellen, zal het hof acht slaan hebben te slaan op die nadere reactie.
In hoger beroep vordert [geïntimeerde] de wettelijke handelsrente ex art ikel 6: 119 a BW , hetwelk een vermeerdering van eis inhoudt. Nu [appellant] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en het hof die vermeerdering niet in strijd acht met de goede procesorde, zal op die vermeerderde eis recht worden gedaan.
5. De beide grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. Het verweer van [geïntimeerde], als gedaan bij conclusie van antwoord in eerste aanleg, komt telkens per post er op neer dat [appellant] wanprestatie heeft gepleegd bij de uitvoering van de door hem verrichte werkzaamheden, ter herstel waarvan [geïntimeerde] door Hessing een diagnose heeft laten stellen en vervangende onderdelen heeft moeten aanschaffen, een en ander tot een totaalbedrag aan materiaalkosten € 4.196,65, welke kosten hij wenst te verrekenen met de vordering van [appellant].
7. [appellant] heeft – behoudens het door hem erkende deel van het verweer van [geïntimeerde], culminerend in de hiervoor weergegeven vermindering van eis – het verweer van [geïntimeerde] in hoger beroep alsnog gemotiveerd weersproken.
8. Nu [geïntimeerde] niet betwist dat [appellant] de door hem gefactureerde werkzaamheden in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] heeft verricht, doch zich ter afwering van die vordering beroept op verrekening met een tegenvordering, zijnde schade welke [geïntimeerde] beweerdelijk heeft geleden tengevolge van toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van [appellant] en laatstgenoemde een en ander gemotiveerd heeft betwist, rust op [geïntimeerde] de bewijslast van die beweerdelijk geleverde wanprestatie. Het hof stelt echter vast dat [geïntimeerde] in eerste aanleg geen bewijs heeft aangeboden en thans in appel niet is verschenen. Dat brengt mede dat aan zijn verweer dient worden te voorbij gegaan.
9. Een en ander impliceert dat de grieven doel treffen en de verminderde vordering van [appellant] in hoofdsom voor toewijzing gereed ligt.
10. Waar [appellant] de door hem gevorderde buitengerechtelijke kosten bij inleidende dagvaarding voldoende heeft gemotiveerd en deze niet door [geïntimeerde] zijn weersproken en het hof niet op voorhand onredelijk voorkomen, ligt ook dat deel van de vordering voor toewijzing gereed.
Slotsom
11. De grieven treffen doel. De vordering van [appellant], zoals die na vermindering luidt, zal alsnog worden toegewezen. Nu door de proceshouding van [appellant] in eerste aanleg (niet repliceren) nodeloos kosten zijn gemaakt, zal het hof de kostenveroordeling in eerste instantie bekrachtigen. [geïntimeerde] dient, als de in het ongelijk te stellen partij de kosten van de procedure in hoger beroep te dragen (salaris advocaat: 1 punt tarief I)
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de daarbij uitgesproken kostenveroordeling;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
en – in zoverre – opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 4.780,38 te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 119 a Boek 6 BW over € 1.042,57 vanaf 27 september 2007, over € 720,-- vanaf 4 augustus 2007, over € 117,81 vanaf 7 oktober 2007, over € 2.300,-- vanaf 20 november 2007 en over € 600,-- vanaf 3 maart 2009, telkens tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 334,25 aan verschotten en op € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en Zuidema, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 februari 2010 in bijzijn van de griffier.