ECLI:NL:GHLEE:2010:BL5504

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.501/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Rowel-van der Linde
  • H. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de verkoop van een tweedehands auto en de gevolgen voor de aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep inzake de non-conformiteit van een tweedehands auto. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was in conventie en eiser in reconventie, had de auto gekocht van de geïntimeerde, die in eerste aanleg eiser in conventie en gedaagde in reconventie was. De appellant stelde dat de auto in een zodanig slechte staat verkeerde dat deze niet door de APK-keuring zou komen, wat leidde tot de rechtszaak. Tijdens het proces heeft de appellant twee getuigen gehoord, terwijl de geïntimeerde afzag van het horen van getuigen. Het hof heeft in een tussenarrest aangenomen dat de auto ten tijde van de koop en na reparatie in slechte staat verkeerde.

De getuigenverklaringen die door de appellant zijn ingebracht, werden door het hof kritisch beoordeeld. De verklaringen van de getuigen, waaronder een autohandelaar en een automonteur, gaven onvoldoende duidelijkheid over de staat van de auto ten tijde van de verkoop. Het hof concludeerde dat de verklaringen niet voldoende waren om het eerder aangenomen feit dat de auto niet door de APK zou komen, te weerleggen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank, dat op 30 november 2007 was gewezen, bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die door het hof werden vastgesteld op een bedrag van € 254,-- aan verschotten en € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de procesadvocaat. De uitspraak werd gedaan op 23 februari 2010.

Uitspraak

Arrest d.d. 23 februari 2010
Zaaknummer 107.002.501/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie, opposant
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. R.W. de Casseres, kantoorhoudende te [woonplaats],
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie, gedaagde in reconventie, geopposeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. B.M.J.C. van Lee, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 21 april 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter levering van het tussenbewijs, waartoe [appellant] bij bedoeld tussenarrest in de gelegenheid is gesteld, heeft [appellant] twee getuigen doen horen.
[geïntimeerde] heeft afgezien van het horen van getuigen.
[appellant] heeft nog een akte genomen.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Het hof heeft in het tussenarrest, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs, voorshands als vaststaand aangenomen dat de auto in kwestie, ten tijde van de koop en/of na de reparatie bij Van der Wal, in zodanig slechte staat verkeerde dat deze – zonder aanmerkelijke kosten – niet door de APK keuring zou komen.
2. Naast de twee getuigen heeft [appellant] zich ook nog beroepen op een verklaring van Martin de Vries, welke in de akte na enquête is weergegeven. De betreffende verklaring bevat een weergave door de advocaat van een gesprek dat genoemde De Vries beweerdelijk met de advocaat van [appellant] heeft gehad en is niet door betrokkene getekend.
3. De getuige Van der Ploeg, een autohandelaar, heeft verklaard dat hem is gevraagd naar de auto te kijken, dat hij een stukje heeft gereden en dat de auto naar zijn mening in redelijke staat verkeerde, doch hij heeft de auto niet op de brug gehad en heeft niet onder de motorkap gekeken. Zijn “gevoel”, dat de auto wel door de APK zou komen, is daarmee onvoldoende gefundeerd, nog daargelaten dat hij niet weet hoeveel tijd er heeft gezeten tussen het moment waarop hij de auto heeft beoordeeld en het moment van verkoop aan [geïntimeerde].
4. De getuige Van Dijk, thans automonteur, heeft verklaard dat hij een paar weken voor de verkoop in de auto is meegereden en dat hij toen geen reden had te veronderstellen dat de auto rijtechnisch niet in orde was. Hij geeft echter ook aan dat hij niet kan beoordelen of de auto destijds goed genoeg zou zijn geweest om door de APK te komen, alsmede dat een APK keuring niet kan worden uitgevoerd zonder dat de auto op de brug wordt gezet.
5. De verklaring van genoemde Martin de Vries moet – gelet op de wijze van tot standkoming en presentatie - met de nodige omzichtigheid worden gehanteerd. De Vries verklaart dat hij de auto voor het laatst heeft gezien ongeveer twee maanden voor de verkoop aan [geïntimeerde]. Toen reed de auto volgens hem goed, behoudens dat er wat problemen met de koppeling waren. Hij heeft wel eens onder de motorkap gekeken, maar verklaart niet dat hij ook de onderzijde van de auto heeft geïnspecteerd. Ook zijn verklaring geeft derhalve weinig duidelijkheid over de staat van de auto ten tijde van de verkoop.
6. Het hof is derhalve van oordeel dat de hiervoor bedoelde verklaringen het op voorhand als vaststaand aangenomen feit dat de auto in kwestie, ten tijde van de koop en/of na de reparatie bij Van der Wal, in zodanig slechte staat verkeerde dat deze – zonder aanmerkelijke kosten – niet door de APK keuring zou komen, niet in voldoende mate onaannemelijk maken of uitsluiten, ook niet als die verklaringen in onderling verband en samenhang worden bezien.
7. De grief treft derhalve geen doel.
Slotsom
8. Het vonnis d.d. 30 november 2007, waarvan beroep, dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 1,5 punt tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 30 november 2007, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 254,-- aan verschotten en op € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de procesadvocaat; bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan € 190,50 aan verschotten en € 948,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter en Rowel-van der Linde en Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 23 februari 2010 in bijzijn van de griffier.