ECLI:NL:GHLEE:2010:BL6493

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000566-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Koolschijn
  • J.A. Wiarda
  • J.H. Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens valse aangifte met taakstraf en verwerping van psychische overmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 4 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het doen van twee valse aangiften. De eerste aangifte betrof een vermeende diefstal uit een personenauto op 10 januari 2004, en de tweede aangifte betrof een inbraak in een woning in de periode van 28 tot 29 maart 2004. De verdachte heeft beide aangiften gedaan, wetende dat deze niet waar waren, met als doel om financiële compensatie van de verzekering te verkrijgen.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zittingen in hoger beroep werd door de advocaat-generaal een hogere werkstraf geëist dan eerder was opgelegd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, maar besloot uiteindelijk het eerdere vonnis te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof achtte de valse aangiften wettig en overtuigend bewezen, maar verwierp de verweren van de verdediging dat er sprake was van psychische overmacht of ontoerekeningsvatbaarheid. De verdachte had aangevoerd dat hij onder druk van zijn vriendin de valse aangiften had gedaan, maar het hof oordeelde dat er geen voldoende bewijs was voor deze stelling.

Bij de strafmotivering hield het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het tijdsverloop sinds de feiten en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 25 dagen indien hij de taakstraf niet naar behoren zou verrichten. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000566-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-747144-06
Arrest van 4 maart 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 21 februari 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Albayrak, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 zal veroordelen tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 12 januari 2004, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente], aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant 1], surveillant van politie, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met braak/verbreking uit een personenauto, gepleegd op 10 januari 2004, gepleegd te [plaats 2];
2.
hij op of omstreeks 29 maart 2004, te [plaats 2], in de gemeente W?nseradiel, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant 2], hoofdagent van politie, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van inbraak in/uit een woning (311 SR), gepleegd in het tijdvak omvattende 28 maart 2004 en 29 maart 2004, gepleegd te [plaats 2].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 januari 2004, te [gemeente], aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant 1], surveillant van politie opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met braak uit een personenauto, gepleegd op 10 januari 2004, gepleegd te [plaats 2];
2.
hij op 29 maart 2004, te [plaats 2], in de gemeente W?nseradiel, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant 2], hoofdagent van politie, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van inbraak in een woning (311 SR), gepleegd in het tijdvak omvattende 28 maart 2004 en 29 maart 2004, gepleegd te [plaats 2].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
onder 1 en 2 telkens:
Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Strafbaarheid
Door en namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd, dat verdachte de valse aangiftes onder dwang van zijn toenmalige vriendin heeft gedaan. Verdachte heeft hiertoe verklaard te moeten kiezen tussen een valse aangifte doen of - wegens financi?le problemen - dakloos geraken. Verdachte woonde toen bij zijn vriendin in haar woning.
Voor zover de verdediging met vorenstaande een beroep heeft willen doen op psychische overmacht, overweegt het hof als volgt: Een beroep op psychische overmacht slaagt wanneer aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een zodanige psychische dwang, dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Noch op grond van het naar voren gebrachte ter terechtzitting noch uit overige feiten en omstandigheden is aannemelijk geworden dat verdachte op 12 januari 2004 en 29 maart 2004 heeft gehandeld onder invloed van een zodanige psychische dwang, dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Het hof verwerpt het beroep op psychische overmacht.
Ter zitting heeft de raadsman tevens aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend. Hij heeft dit onderbouwd door te verwijzen naar door hem overgelegde stukken waaruit blijkt dat bij verdachte de diagnose is gesteld: PTTS/borderline/depressieve stoornis.
Het hof overweegt, dat slechts diegene die wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens een feit begaat, niet strafbaar is. Er dient derhalve een verband te bestaan tussen de gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis en het begaan van het feit. Noch op grond van het naar voren gebrachte ter terechtzitting noch uit overige feiten en omstandigheden is aannemelijk geworden dat verdachte op 12 januari 2004 en 29 maart 2004 heeft gehandeld wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het hof verwerpt ook dit verweer.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het doen van een valse aangifte. Beide keren was het doel om geld uitgekeerd te krijgen door de verzekering. Verdachte heeft derhalve gehandeld uit financieel gewin.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 januari 2010 - niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals opgelegd door de rechter in eerste aanleg - een passende bestraffing is. Gelet op hetgeen omtrent verdachtes persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting van het hof naar voren is gekomen, mede in aanmerking genomen het tijdsverloop en het gegeven dat verdachte na dit feit niet meer in aanraking is geweest met politie of justitie, ziet het hof echter aanleiding om hiervan af te zien. Het hof zal daarom aan verdachte een werkstraf van na te melden duur opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 188 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. J.A. Wiarda en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.