ECLI:NL:GHLEE:2010:BL6558

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.051.059/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Rowel - Van der Linde
  • F. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering nakoming omgangsregeling wegens psychische belasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van [appellant] tot nakoming van een omgangsregeling met zijn kind, vastgesteld door de rechtbank Leeuwarden. De vordering was eerder afgewezen door de voorzieningenrechter in een kort geding op 21 oktober 2009, waarbij werd geoordeeld dat de omgangsregeling voor de vrouw, [geïntimeerde], te zware psychische belasting met zich meebracht. De appellant, die in eerste aanleg als eiser optrad, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] en [geïntimeerde] hebben een affectieve relatie gehad, die eind maart 2008 is beëindigd. Uit deze relatie is een kind geboren, dat bij [geïntimeerde] verblijft. Na de beëindiging van de relatie zijn er regelmatig problemen ontstaan, wat heeft geleid tot aangiftes van [geïntimeerde] tegen [appellant]. In 2008 heeft [appellant] een straat- en contactverbod opgelegd gekregen. In februari 2009 is een omgangsregeling vastgesteld, maar sinds augustus 2009 heeft [geïntimeerde] deze eenzijdig opgeschort.

Het hof heeft de grieven van [appellant] gezamenlijk beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van het kind voorop staan. De psychische belasting voor [geïntimeerde] door contact met [appellant] is door deskundigen bevestigd, en het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is om het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming af te wachten voordat verdere beslissingen worden genomen over de omgangsregeling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en belast beide partijen met de eigen kosten in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 maart 2010
Zaaknummer 200.051.059/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. T. Bruinsma, kantoorhoudende te Lemmer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. R.A. Tamourt, kantoorhoudende te Heerenveen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 21 oktober 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 november 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 december 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen het vonnis op 21 oktober 2009 tussen partijen gewezen, onder kort-gedingnummer: 99461 / KG ZA 09-286 en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van de Rechtbank d.d. 18 februari 2009, op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,= voor iedere keer dat de vrouw niet aan het in dezen te wijzen arrest voldoet, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van (ook reeds in eerste aanleg overgelegde) producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [appellant] af te wijzen en [appellant] te veroordelen in de kosten van deze procedure."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende genoegzaam vast:
- Partijen hebben een affectieve relatie gehad, welke eind maart 2008 ten einde is gekomen. Uit deze relatie in op [2004] een kind ([kind]) geboren. [kind] verblijft bij [geïntimeerde].
- Tussen partijen zijn na de beëindiging van de relatie regelmatig problemen ontstaan, welke hebben geleid tot diverse aangiftes van de zijde van [geïntimeerde]. [appellant] heeft naar aanleiding daarvan in 2008 geruime tijd in voorarrest gezeten.
- Bij kort geding vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 7 mei 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank voor de duur van 12 maanden na de dag van betekening van bedoeld vonnis aan [appellant] een straat- en contactverbod opgelegd.
- Bij beschikking d.d. 18 februari 2009 van de rechtbank Leeuwarden is met betrekking tot [kind] een omgangsregeling vastgesteld.
- Sedert 29 augustus 2009 heeft [geïntimeerde] de omgangsregeling eenzijdig opgeschort. Er is nadien geen contact meer geweest tussen [appellant] en [kind].
- [geïntimeerde] heeft een verzoek bij de rechtbank ingediend tot wijziging van de vastgestelde omgangsregeling.
- Ter mondelinge behandeling van dit kort geding in eerste aanleg hebben partijen ingestemd met een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.
2. [appellant] vordert in dit kort geding nakoming van de vastgestelde omgangsregeling op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellant] afgewezen en ieder der partijen belast met de eigen kosten.
3. [appellant] heeft tegen dat vonnis hoger beroep aangetekend en heeft in dat kader een zestal grieven ontwikkeld.
4. Gelet op de aard van de onderhavige vordering staat het (ook in hoger beroep vereiste) spoedeisend belang voldoende vast.
Met betrekking tot de grieven:
5. De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal ze daarom gezamenlijk behandelen.
6. Het hof leest in hetgeen [appellant] in de grieven heeft aangevoerd geen andere stellingen en/of verweren dan welke reeds in eerste aanleg door hem waren aangevoerd.
7. De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan hij/zij de stellingen en verweren van [appellant] heeft verworpen en de gevorderde voorzieningen heeft geweigerd. Het hof verenigt zich met deze overwegingen en neemt die hierbij over. Het hof voegt daar ter verduidelijking nog het volgende aan toe.
8. Op grond van de door [geïntimeerde] overgelegde verklaring van de huisarts Warnaar d.d. 10-09-2009 (productie 7 van de in eerste aanleg door [geïntimeerde] overgelegde producties) en van de door [geïntimeerde] overgelegde verklaring van de psychiater Mutsaers d.d. 6 oktober 2009 (productie 8 van de in eerste aanleg door [geïntimeerde] overgelegde producties) is – mede in het licht van hetgeen eerder tussen partijen is voorgevallen (zie de vaststaande feiten) - voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat contacten met [appellant] voor [geïntimeerde] psychisch uiterst belastend zijn, hetgeen zonder twijfel invloed zal hebben op de uitoefening van haar taak als verzorgster en opvoedster van de thans ruim vijf jaar oude [kind].
9. Ongewijzigde voortzetting van de omgangsregeling moet derhalve op dit moment niet in het belang van [kind] worden geacht.
10. [appellant] heeft weliswaar onder grief V betoogd dat hij ter zitting in eerste aanleg voldoende alternatieven heeft aangedragen om omgang met [kind] mogelijk te maken zonder dat partijen elkaar tegenkomen, doch het hof moet vaststellen dat die alternatieven niet kenbaar zijn uit het vonnis waarvan beroep en in hoger beroep niet voldoende zijn geconcretiseerd, laat staan dat [appellant] een daarop toegespitste voorziening heeft gevorderd.
11. Onder deze omstandigheden worden, naar het voorlopig oordeel van het hof, de belangen van [kind] het meest gediend door het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming af te wachten en – met in achtneming van de conclusies van dat rapport – in de bodemprocedure de mogelijkheden van een - al dan niet aangepaste - omgangsregeling te onderzoeken en daaromtrent te beslissen.
Slotsom
12. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Gelet op de relatie tussen partijen zal het hof ook in hoger beroep ieder der partijen belasten met de eigen kosten.
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 21 oktober 2009, waarvan beroep;
belast ieder der partijen met de eigen kosten in hoger beroep.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Rowel - Van der Linde en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 maart 2010 in bijzijn van de griffier.