Parketnummer: 24-002640-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-605690-05
Arrest van 10 maart 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 17 oktober 2007, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1960] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.O. Roosjen, advocaat te Drachten.
1. Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft bij voormeld vonnis het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op ? 26.925,46 en veroordeelde voornoemd de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Aanwending van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
3. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede op de onderzoeken op de terechtzitting in eerste aanleg.
4. De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
5. De vordering van het openbaar ministerie
Aan dit arrest is gehecht een afschrift van de vordering van het openbaar ministerie, waarvan de inhoud geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op € 29.450,= en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In dat bedrag is een korting verdisconteerd vanwege undue delay in de fase van het hoger beroep.
6. De feiten, waarop de beslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gebaseerd
Bij vonnis van de rechtbank Assen d.d. 29 november 2005 is veroordeelde onder parketnummer 19-605690-05 - naar het hof begrijpt - ter zake van onder meer het in de periode van 1 juli 2004 tot en met 13 mei 2005, in de gemeente [gemeente], medeplegen van opzettelijk telen en bewerken van een hoeveelheid van hennep, veroordeeld tot straf.
7. Het bewijs
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de navolgende bewijsmiddelen:
7.1. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 22 juni 2005 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier, en [verbalisant 2], hoofdagent, beiden van de politie Drenthe, district Noord (dossierpagina's 34 t/m 35 van dossiernummer [nummer], - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verbalisanten:
Op 13 mei 2005 hebben wij een compleet ingerichte hennepkwekerij aangetroffen in een afgeschut gedeelte van een aan de woning [adres] te [plaats], gemeente [gemeente], vastgebouwde schuur/stal. Alleen de planten ontbraken. In een vertrek naast de kwekerij dat alleen via de kwekerij bereikbaar was troffen wij in totaal ongeveer 345 volwassen hennepplanten aan die daar hingen te drogen. In de kwekerij stonden op de grond in totaal ongeveer 388 plastic bloempotten, gevuld met aarde. Boven deze potten hingen 8 assimilatielampen van elk 600 watt. Verder zijn door ons nog andere spullen aangetroffen die betrekking hadden op de hennepkwekerij, waaronder een koolstoffilter, een afzuigventilator, 3 staande ventilatoren, een 250 liter kunststofvat inhoudende een vloeistof, een dompelpomp, een slang, een sproeibuis, een soort boekhouding en uitleg met betrekking tot de hennepkwekerij, een verdeelkast met 8 aansluitingen, een schakelklok, 8 transformatoren, 2 jerrycans inhoudende plantengroeimiddel, 12 droogschermen, 10 losse assimilatielampen in de verpakking en een vuilniszak met daarin kleine zakjes kennelijk gevuld met hennepproducten. Twee hennepplanten zijn voor nader onderzoek meegenomen. De rest van de aangetroffen goederen, met uitzondering van de boekhouding, is vernietigd.
7.2. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 28 juni 2005 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van de politie Drenthe, district Noord (dossierpagina's 49 t/m 51 van het onder 7.1. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [medeveroordeelde], gehoord op 28 juni 2005:
Ik ben in 1989 getrouwd met [veroordeelde]. In 1992 zijn we gaan wonen in [plaats]. [veroordeelde] is vorig jaar ontslagen. Hij is vorig jaar juni thuis komen te zitten. In die tijd is hij begonnen met het op poten zetten van een hennepkwekerij. Die is in juli vorig jaar aangelegd. Dat is door iemand gedaan die daar verstand van had. Ik heb me er niet tegen verzet. [veroordeelde] heeft bij [naam] spullen besteld. De grond werd bezorgd en [veroordeelde] heeft zelf de stekken gehaald. Vervolgens is [veroordeelde] met de eerste kweek begonnen. Ik heb hem advies gegeven over sommige zaken, zoals het geven van water. Ongeveer 12 à 13 weken na het begin is er voor het eerst geoogst. Ik heb bij die oogst geholpen door de planten te knippen. Hierna werden die geknipte planten door [veroordeelde] te drogen gehangen. Later heeft [veroordeelde] de toppen geknipt en verder gedroogd. Hij heeft de oogst verkocht aan [naam]. Het verdiende geld heeft hij op een rekening gezet. De eerste oogst heeft ongeveer € 6.000,= à € 7.000,= opgebracht. Ik heb dat geld gezien. Later heeft [veroordeelde] mij verteld dat hij dat geld op een rekening had gestort. [veroordeelde] heeft in totaal viermaal geoogst. De vierde oogst hing te drogen toen jullie binnen kwamen. [veroordeelde] is met de hennepkwekerij bezig geweest vanaf halverwege vorig jaar tot het moment dat jullie binnen vielen.
7.3. De verklaring van de veroordeelde afgelegd ter zitting van het hof - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Samen met [medeveroordeelde] heb ik in de periode van 1 juli 2004 tot en met 13 mei 2005 hennepplanten geteeld en bewerkt in een afgeschut gedeelte van een vastgebouwde schuur/stal in onze toenmalige woning aan de [adres] te [plaats], in de gemeente [gemeente]. In die periode hebben we vier keer geoogst. De eerste drie oogsten heb ik verkocht aan [naam]. De vierde oogst hing op 13 mei 2005, toen de politie bij ons binnenviel, in een vertrek naast de kwekerij te drogen. Het kan wel kloppen dat de politie toen onder meer ongeveer 345 volwassen hennepplanten en 8 assimilatielampen van elk 600 watt heeft aangetroffen. Ook kan het wel kloppen dat het bij de eerste drie kweken ging om het telen van respectievelijk ongeveer 390, 411 en 387 hennepplanten. Van die kweken is telkens ongeveer 10% mislukt. De opbrengsten van de oogsten heb ik op de gezamenlijke postbankrekening van mij en Veel gestort. Veel en ik waren toentertijd in gemeenschap van goederen getrouwd. Wij waren dan ook beiden gerechtigd om geld van die rekening te halen. In verband met de echtscheiding tussen Veel en mij hebben Veel ik het geld dat op die postbankrekening stond onder ons twee?n verdeeld.
7.4. Nadere bewijsoverweging
Op grond van de hiervoor onder 7.1. weergegeven hoeveelheid door de politie op 13 mei 2005 aangetroffen hennepplanten (ongeveer 345) en plastic bloempotten (ongeveer 388), in samenhang beschouwd met de hiervoor onder 7.3. weergegeven verklaring van veroordeelde, inhoudende dat de eerste drie kweken ongeveer 390, 411 en 387 hennepplanten hebben betroffen en dat van die kweken telkens ongeveer 10% is mislukt, stelt het hof vast, dat de opbrengsten van de eerste drie oogsten telkens betrekking hebben gehad op een voltooide teelt van - afgerond naar beneden en dus in het voordeel van veroordeelde en diens mededader - 345 hennepplanten.
8. De vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
Het hof stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en nadere bewijsoverweging, in samenhang beschouwd, vast, dat veroordeelde en zijn toenmalige echtgenote [medeveroordeelde] in de periode van 1 juli 2004 tot en met het moment dat de politie hun woning binnen viel op 13 mei 2005, reeds driemaal 345 hennepplanten hadden gekweekt, geoogst en verkocht.
Nu details van het aantal door veroordeelde en zijn mededader geteelde hennepplanten per m? uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting, noch anderszins bekend zijn geworden, schat het hof dat er telkens 15 hennepplanten per m2 zijn geteeld en dat de opbrengst in dat geval telkens 28,2 gram hennep per hennepplant heeft bedragen. Verder gaat het hof uit van een (standaard) opbrengst van € 2.370,= per kilogram hennep. Het hof baseert die schatting op gegevens opgenomen in het BOOM-rapport "Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht; Standaardberekening en normen" van april 2005, in samenhang beschouwd met hetgeen over dat rapport in de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting "Art. 36e Sr berekening opbrengst hennepteelt (LOVS: 30-1-2009)" is vermeld.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast, dat veroordeelde samen met zijn mededader na te melden bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen:
opbrengst :
1035 (3x 345) hennepplanten x 28,2 gr. per plant =
29,187 kg. x € 2.370,= per kg. = € 69.173,19
kosten (op grond van voormeld BOOM-rapport,
waarbij wordt aangetekend dat het hof van
andere kosten dan na te noemen niet is gebleken):
- afschrijvingskosten van de investeringen:
345 planten = € 250,= per oogst x 3 oogsten = € 750,=
- variabele kosten (inclusief de kosten van stekken,
kweekmedium, water en voedingsstoffen):
1035 planten x € 4,40 per plant = € 4.554,=
- elektriciteitskosten:
8 assimilatielampen à 600 watt x € 125,=
per lamp = € 1.000,= x 3 oogsten = € 3.000,=
subtotaal € 8.304,=
totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 60.869,19.
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd, dat de kosten, die veroordeelde en zijn mededader hebben gemaakt met betrekking tot de vierde oogst, - het hof begrijpt - de oogst die door de politie op 13 mei 2005 in beslag is genomen, als kosten in mindering dienen te worden gebracht.
Voor aftrek komen kosten in aanmerking die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict. Daaronder vallen niet de kosten die zijn gemaakt met betrekking tot feiten waarvoor (nog) geen wederrechtelijk verkregen voordeel is gerealiseerd. Dat laatste is in de onderhavige zaak het geval met de hennepplanten die door de politie op 13 mei 2005 in beslag zijn genomen. Daarom heeft het hof deze kosten niet in mindering gebracht.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de opbrengst van de eerste drie oogsten lager is geweest dan voormeld bedrag van € 60.869,19. De drie overgelegde girorekeningafschriften van respectievelijk 3 december 2004, 11 februari 2005 en
13 mei 2005, waarin bijschrijvingen staan van bedragen van respectievelijk € 6.000,=, € 4.400,= en € 6.000,=, welke bedragen volgens de verdediging de opbrengstbedragen van de eerste drie oogsten zouden zijn, kunnen niet als grondslag dienen voor de daadwerkelijk door veroordeelde en zijn mededader in de periode van 1 juli 2004 tot en met 13 mei 2005 behaalde opbrengsten, omdat die afschriften blijkens hun datering slechts betrekking hebben op een deel van die periode. Ook uit de administratie, die veroordeelde in verband met de hennepkwekerij heeft bijgehouden, blijkt niet dat hij lagere opbrengsten heeft gegenereerd dan gemiddeld. Anders dan de raadsman ter zitting heeft betoogd wordt in die administratie juist meermalen gemeld dat sprake was van een - goede - oogst, dan wel dat de planten er goed bijstonden.
Nu gebleken is dat veroordeelde ten tijde van het medeplegen van de hiervoor onder
6. vermelde strafbare feiten in gemeenschap van goederen was gehuwd met zijn mededader Veel, hij de opbrengsten van de drie oogsten op hun gezamenlijke postbankrekening heeft gestort en het geld op die postbankrekening nadien onder hem en zijn mededader is verdeeld, zal het hof - bij gebreke van andere informatie - het voordeel ponds-pondsgewijs over veroordeelde en zijn mededader verdelen. Per persoon bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel - afgerond naar beneden - dan € 30.434,=. Het hof zal derhalve aan de veroordeelde de verplichting opleggen om dat bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Het hof stelt vast dat de berechting in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen 2 jaar. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 41/2 maand. Het hof zal de op te leggen betalingsverplichting van € 30.434,= verminderen met 5% en wel tot een - naar beneden afgerond - bedrag van € 28.912,=.
9. Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
10. De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 28.912,=;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van achtentwintigduizend negenhonderdtwaalf euro ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Koolschijn, voorzitter, mr. Hielkema en mr. Roes, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Koolschijn en mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.