ECLI:NL:GHLEE:2010:BL7182

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.928/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Verschuur
  • Streppel
  • Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huwelijkse voorwaarden wegens misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van huwelijkse voorwaarden die tijdens het huwelijk zijn opgemaakt. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.B. Rietberg, heeft de vernietiging ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. P. Stehouwer, heeft de vordering betwist. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de psychische gesteldheid van de appellant ten tijde van het ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden op 4 februari 2004. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant labieler was dan een gemiddeld mens, wat een bijzondere omstandigheid vormt zoals bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. Dit werd ondersteund door getuigenverklaringen van onder anderen de notaris en de psychotherapeut van de appellant. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde, die op de hoogte was van de psychische problemen van de appellant, had moeten begrijpen dat de appellant onder druk stond om de akte te ondertekenen. Het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en de huwelijkse voorwaarden van 4 februari 2004 voor vernietiging vatbaar verklaard. De kosten van het geding zijn toegewezen aan de appellant, die als de in het gelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 maart 2010
Zaaknummer 107.001.928/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
De inhoud van het tussenarrest van 25 juni 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het tussenarrest van 25 juni 2008 hebben op 14 oktober 2008 en 9 december 2008 getuigenverhoren plaatsgevonden aan de zijde van [geïntimeerde] en aan de zijde van [appellant]. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften zich bij de stukken bevinden.
Vervolgens heeft [appellant] een memorie na enquete genomen en [geïntimeerde] een antwoordmemorie na enquete.
Tenslotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot de grieven
1. Bij het tussenarrest van 25 juni 2008 heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshandse aanname van het hof omtrent de psychische gesteldheid van [appellant] ten tijde van het ondertekenen van de akte van huwelijkse voorwaarden van 4 februari 2004, te weten dat [appellant] toen - hoewel in staat zijn wil te bepalen - labieler was dan een gemiddeld mens en dat er in die zin sprake was van een bijzondere omstandigheid zoals in artikel 3:44 lid 4 BW bedoeld.
2. [geïntimeerde] heeft betreffende het door haar te leveren tegenbewijs als getuigen doen horen mevrouw M.M. Kroek, de heer M. Visser, de heer P.J. Bosch en zichzelf; [appellant] heeft in contra-enquete laten horen de heer G.H. Bos, de heer P.J. Bosch, [geïntimeerde] en zichzelf.
3. De getuige Kroek is als kandidaat-notaris betrokken geweest bij de totstandkoming van de akte van huwelijkse voorwaarden. Uit haar verklaring blijkt dat zij op 4 februari 2004 of kort daarvoor geen persoonlijk contact met [appellant] heeft gehad. Haar laatste contact met [appellant] is geweest een telefoongesprek op 30 december 2003. Kroek acht het nog wel mogelijk dat zij op 7 januari 2004 nog telefonisch een afspraak met [appellant] heeft gemaakt, maar kan zich dit niet specifiek herinneren. Kroek heeft voorts verklaard dat zij geen bevestigend antwoord kan geven op de vraag of zij tijdens haar contacten met [appellant] vond dat hij labiel was in de zin van onevenwichtig. Voorts heeft Kroek verklaard dat zij naar aanleiding van een telefoongesprek met M. Visser op 10 april 2003 contact heeft opgenomen met G.H. Bos, die als psycho-therapeut [appellant] behandelde. Kroek heeft verklaard dat zij aan G.H. Bos heeft gevraagd of het ziektebeeld van [appellant] met zich bracht dat hij een ongewone of wellicht ziekelijke procedeerlust had; zij meent zich te herinneren dat het schriftelijk antwoord van G.H. Bos, dat zich niet bij de stukken bevindt, haar niet veel zei.
3.1 P.J. Bosch is op 4 februari 2004 opgetreden als notaris voor wie de akte van huwelijkse voorwaarden tussen [appellant] en [geïntimeerde] is gepasseerd. Bosch had voor het passeren van de akte geen contact met [appellant] en [geïntimeerde] gehad; hij had de voorbereiding overgelaten aan de getuige Kroek. Bosch heeft verklaard van Kroek te hebben vernomen dat het maken van de huwelijkse voorwaarden was ingegeven door de wens het gemeenschappelijke huwelijksvermogen te scheiden en delen in verband met procedeerlust van [appellant]. Bosch heeft, nadat hij op 4 februari 2004 aan partijen de zakelijke inhoud van de akte en een toelichting daarop had meegedeeld, bij [appellant] twijfel opgemerkt; voordien had hij al met name bij [appellant] een zekere opgewonden sfeer bespeurd. Nadat Bosch [appellant] en [geïntimeerde] circa tien minuten alleen had gelaten, is de ondertekeningsbijeenkomst verder normaal verlopen en hebben partijen de akte getekend. Bosch heeft, daartoe uitdrukkelijk gevraagd, verklaard behalve de door hem bij [appellant] geconstateerde twijfel, de situatie normaal te hebben gevonden. De indruk van Bosch was stellig dat [appellant] wilde tekenen. Volgens Bosch had Kroek onderzoek gedaan of [appellant] in staat was zijn wil te bepalen.
3.2 Visser heeft verklaard op of omstreeks 4 februari 2004 geen contact te hebben gehad met [appellant] en over zijn psychische toestand omstreeks februari 2004 niets te kunnen verklaren. Zijn contacten met [appellant] en [geïntimeerde] dateren van voor het jaar 2003 tot in het najaar 2003, wellicht tot in de loop van november 2003. Visser heeft voorts verklaard in deze laatstgenoemde periode te hebben geweten dat [appellant] onder behandeling was, maar dat het hem niet bekend was waarvoor. Visser kan zich niet herinneren of hij in het voorjaar of begin zomer 2003 aan Kroek de naam en het adres van G.H. Bos als behandelaar van [appellant] heeft doorgegeven. Visser heeft wel later in 2004 contact gehad met G.H. Bos in de periode dat partijen besloten hadden uit elkaar te gaan.
3.3 G.H. Bos heeft verklaard al sinds 1982 contact te heben met [appellant], eerst als maatschappelijk werker en sinds 15 jaar als relatie- en gezinstherapeut. In de jaren 2003 en 2004 hadden zijn contacten met [appellant] in elk geval ook therapeutische doeleinden. [appellant] heeft volgens G.H. Bos last van traumatische jeugdervaringen, waarvoor een levenslange hulpverlening is vereist; daarnaast heeft [appellant] ADHD en dyslexie. Uit de aantekeningen uit het dossier van G.H. Bos betreffende [appellant] blijkt dat [appellant] in maart 2004 al enige tijd moe was en leed aan een sombere stemming. [appellant] had toen ook contact met een nieuwe psychiater. Voorts heeft G.H. Bos verklaard dat het [appellant] in het akkoord gaan met de huwelijkse voorwaarden met name te doen was om rust in zijn relatie met [geïntimeerde] te brengen en deze relatie te bestendigen.
3.4 [geïntimeerde] heeft verklaard dat [appellant] rond februari 2004 onder behandeling was van de psychotherapeut G.H. Bos. Zij neemt aan dat er in die periode ook gesprekken tussen [appellant] en G.H. Bos zijn geweest. Zij heeft voorts verklaard dat [appellant] in verband met zijn gemoedstoestand verschillende medicijnen gebruikte, waaronder Ritalin. [geïntimeerde] controleerde niet of [appellant], die de medicijnen wel liet staan als het beter met hem ging, rond februari zijn medicijnen wel of niet regelmatig innam. Op een vraag van haar advocaat heeft [geïntimeerde] nog geantwoord dat in haar beleving in de periode voor 4 februari 2004 het gedrag van [appellant] normaal was. Uit de verklaring van [geïntimeerde] blijkt dat volgens haar niet over druk van haar op [appellant] voor of tijdens het onderhoud ten kantore van notaris Bosch is gesproken.
3.5 [appellant] heeft verklaard tot januari 2004 vele jaren onder behandeling te zijn geweest van de psychiater mevrouw Toering. In januari of februari 2004 heeft [appellant] voor het eerst een gesprek gehad met een nieuwe psychiater, Groen. Daarnaast was [appellant] toen onder behandeling van de therapeut G.H. Bos. [appellant] heeft voorts verklaard dat hij begin 2004, in elk geval in de maanden januari en februari 2004 een combinatie van medicijnen gebruikte, onder meer tegen ADHD (Ritalin), OCPD ofwel longemfyseem, depressiviteit (efexsor), een maagprobleem en een fibromie-allergie. De combinatie van deze medicijnen maakte dat [appellant] nogal eens versuft was. In de betreffende periode liet [appellant] geen medicijnen staan. [appellant] leed toen ook nog onder veel spanningen, onder meer in verband met het overlijden van zijn moeder op 17 september 2003; het contact van [appellant] met zijn moeder was na een jarenlange onderbreking eerst kort voor haar overlijden hersteld.
Met betrekking tot het passeren van de akte op 4 februari 2004 heeft [appellant] verklaard:
"Toen we op 4 februari 2004 op weg naar de notaris gingen waren er al spanningen onderweg in de auto. Ik heb toen iets gezegd van: waarom moet het allemaal zo snel gaan. Ik moest alles nog op een rijtje krijgen, ook in verband met de problematiek rond het overlijden van mijn moeder, waarover ik hiervoor heb verklaard, en mijn hernieuwde contacten met mijn broers en zussen. Ik weet niet meer hoe partij [geïntimeerde] daarop heeft gereageerd. Toen we bij de notaris kwamen, was de situatie nog zoals in de auto. De notaris ontdekte iets in de akte, wat kennelijk niet goed was, en heeft ons toen enkele minuten alleen gelaten. In die tijd heeft partij [geïntimeerde] tegen mij gezegd iets als: als je niet tekent, ga ik scheiden. Ik was perplex; het leek of ik een klap in mijn gezicht kreeg. Ik had het ook niet verwacht omdat partij [geïntimeerde] en ik elkaar toen al 52 jaar kenden. Toen de notaris terugkwam heeft hij aan ons gevraagd, wat we hadden besloten. Daarop antwoordde partij [geïntimeerde] dat we zouden ondertekenen. Ik was zo beduusd dat ik niets meer heb gezegd. De akte is toen in stukjes voorgelezen en ondertekend. Nadien is in die periode tussen ons niet over een scheiding gesproken; wel is er in maart 2004, nadat de therapeut Visser uit Norg daarover met ons samen had gesproken, (weggevallen: besloten) dat het beter was dat we tijdelijk niet 24 uur onder een dak woonden."
4. Het hof acht naast de voornoemde getuigenverklaringen voorts van belang de door [appellant] ter rolle van 19 december 2007 als productie 21 (ook wel aangeduid als produktie 22) overgelegde aantekeningen van psychiater Groen betreffende een gesprek met [appellant] en [geïntimeerde] op 24 maart 2004, naar welke behandeling [appellant] verwijst op bladzijde 19 van de dagvaarding in hoger beroep en in zijn getuigenverklaring op 9 december 2008:
"Patient komt binnen samen met zijn vrouw en vertelt dat hij zich niet goed voelde maar het beter gaat, zo lijkt het door:
1. De inname van 20 mg Ritalin d.d. en
2. De gesprekken die hij voert met zijn fysiotherapeut, in het kader van zijn pijn klachten.
Hij is erg zoekend geweest een verklaring te vinden voor al zijn somberheid en
affectabiliteit.
Hij herkent zich erg in het gedachtengoed van de TA en heeft e.e.a. uitgedraaid.
Zijn vrouw bevestigt dat het beter gaat en we bespreken haar behoefte, met name nu ze geen werk meer heeft om op zichzelf te zijn; door mij bekrachtigd."
5. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] het hiervoor onder 1 genoemde tegenbewijs niet heeft geleverd. De verklaringen van de getuigen Kroek en Visser dragen aan het tegenbewijs niet bij, aangezien deze getuigen op of kort voor 4 februari 2004 geen contact met [appellant] hebben gehad. Ook de verklaring van notaris Bosch, die [appellant] vóór het onderhoud op zijn kantoor op 4 februari nooit had ontmoet en het onderzoek of [appellant] voldoende in staat was om zijn wil te verklaren aan Kroek had overgelaten, geeft weinig houvast. Voorts wordt de verklaring van [geïntimeerde] weersproken door [appellant], zodat deze verklaringen elkaar neutraliseren. Tenslotte geven de aanwijzingen omtrent de medische klachten van [appellant] en zijn medicijngebruik, zoals blijkend uit de ten aanzien van dit gebruik door [geïntimeerde] onweersproken verklaring van [appellant] in combinatie met de verklaring van G.H. Bos en de aantekeningen van psychiater Groen, eerder een bevestiging van de voorshandse aanname van het hof.
6. Nu [geïntimeerde] niet in het leveren van tegenbewijs is geslaagd, komt het hof definitief tot het oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat [appellant] ten tijde van het ondertekenen van de akte van huwelijkse voorwaarden op 4 februari 2004 labieler was dan een gemiddeld mens en dat er in die zin sprake was van een bijzondere omstandigheid zoals in artikel 3:44 lid 4 B.W. bedoeld, waardoor hij werd bewogen tot het ondertekenen van de akte van huwelijkse voorwaarden op die dag. Het hof is voorts van oordeel dat [geïntimeerde], die op de hoogte was van de hiervoor genoemde behandelingen van [appellant] door de psychiaters Toering en Groen en de psychotherapeut G.H. Bos en het genoemde medicijngebruik door [appellant] in de periode voorafgaand aan 4 februari 2004, wist althans had moeten begrijpen dat [appellant] op 4 februari 2004 door die bijzondere omstandigheid werd bewogen.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] de ondertekening van [appellant] van de akte op 4 februari 2004 onder de genoemde omstandigheden heeft geaccepteerd, acht het hof voldoende voor zijn oordeel dat [geïntimeerde] de ondertekening door [appellant] heeft bevorderd.
Tenslotte is het hof van oordeel dat de genoemde omstandigheden [geïntimeerde] hadden moeten weerhouden van de ondertekening van de akte van huwelijkse voorwaarden; er is echter niet gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] enige poging daartoe heeft ondernomen.
6.1 Het hof is op grond van het voorstaande van oordeel dat de goederenrechtelijke overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van 4 februari 2004 voor vernietiging vatbaar is.
7. Op grond van het voorgaande kan de in het tussenarrest van 25 juni 2008 aan [appellant] gegeven bewijsopdracht dat [geïntimeerde] hem onder druk heeft gezet om de akte van huwelijkse voorwaarden op 4 februari 2004 te ondertekenen buiten beschouwing blijven.
8. [geïntimeerde] heeft niet bestreden de stelling van [appellant] in de inleidende dagvaarding dat hij op 17 juli 2006 door een buitengerechtelijke verklaring aan haar de vernietiging heeft ingeroepen van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden, onder meer gegrond op misbruik van omstandigheden. In de door [appellant] ingestelde meer subsidiaire vordering, zoals deze is verwoord in de dagvaarding in hoger beroep, heeft [appellant] echter - anders dan in de andere door hem ingestelde vorderingen - geen beroep gedaan op deze buitengerechtelijke verklaring, zodat het hof de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht zal toewijzen zoals hierna zal worden bepaald, nu het door hem in rechte gedane beroep op de vernietigingsgrond door het hof hierboven onder 6.1 is aanvaard (vgl. HR 3 februari 1999, NJ 1999, 652).
9. [appellant] heeft met grief IV nog aan de orde gesteld dat Van Der Helm een aantal tot de oorspronkelijke huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen heeft verzwegen. [appellant] vordert in verband met deze door hem gestelde verzwijging dat het hof bepaalt dat [geïntimeerde] haar aandeel in de betreffende goederen heeft verbeurd.
10. Nu het hof oordeelt dat de akte van huwelijkse voorwaarden vatbaar is voor vernietiging, kan het hof aan deze grief voorbijgaan. De vernietiging van de huwelijkse voorwaarden heeft immers tot gevolg dat de huwelijksgoederengemeenschap herleeft en in het kader van de echtscheiding van partijen (opnieuw) verdeeld dient te worden. In het kader van deze verdeling speelt geen rol de vraag of er al dan niet sprake was van verzwijging van goederen op 4 februari 2004.
11. [appellant] heeft naast de gevorderde verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] de aangifte c.q. aanslag inkomstenbelasting 2005/6 dient over te leggen. Het hof kan, nu [appellant] deze vordering niet althans onvoldoende heeft onderbouwd, niet inzien welk belang [appellant] (nog) heeft bij deze vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
De slotsom
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Het hof zal de meer subsidiaire vordering tot een verklaring voor recht toewijzen zoals hierna zal worden bepaald. Het door [appellant] meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (tarief II, in eerste aanleg 4 punten en in hoger beroep 3 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van 4 februari 2004 is vernietigd;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 319,32 aan verschotten en € 1.808,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 2.297,98 aan verschotten en € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Streppel en Breemhaar, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 maart 2010 in bijzijn van de griffier.