ECLI:NL:GHLEE:2010:BL8950

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.631
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Jonkman
  • Breemhaar
  • Idsardi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het gerechtshof in exequaturprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een exequaturprocedure. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F. Ronday, had in eerste aanleg bij de rechtbank Leeuwarden verlof gevraagd tot tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank te Lublin, Polen. De rechtbank had dit verzoek op 1 april 2009 toegewezen, maar de appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op 17 december 2009, waarbij zowel de appellant als de gemachtigde van de geïntimeerde aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, die in eerste aanleg als verweerder was opgetreden, het rechtsmiddel had moeten instellen bij de rechtbank Leeuwarden in plaats van bij het hof. Dit is in overeenstemming met artikel 43 van de EEX-verordening, die bepaalt dat de bevoegde rechtbank voor de verweerder de arrondissementsrechtbank is en voor de verzoeker het gerechtshof. Aangezien de appellant niet de juiste procedure heeft gevolgd, heeft het hof zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Leeuwarden.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van het volgen van de juiste juridische procedures en de bevoegdheid van de rechtbanken in internationale zaken. De uitspraak is een reminder voor partijen om goed op de hoogte te zijn van de relevante wet- en regelgeving bij het indienen van rechtsmiddelen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 18 maart 2010
Zaaknummer 200.034.631
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat mr. R.F. Ronday, kantoorhoudende te Mijdrecht,
tegen
Het Landelijk Bureau [x],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: het [geïntimeerde],
gemachtigde mw. [y].
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 1 april 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van de rechtbank te Lublin (Polen) en [appellant] veroordeeld in de kosten op deze beslissing gevallen, tot 1 april 2009 begroot op nihil.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 6 mei 2009, heeft [appellant] verzocht de beschikking van 1 april 2009 te vernietigen c.q. het [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek, althans dit af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van het [geïntimeerde] in de kosten van het geding in alle instanties.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 22 juli 2009, heeft het [geïntimeerde] het verzoek bestreden en verzocht [appellant] in zijn beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van [appellant] af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 17 december 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [appellant], bijgestaan door mr. Ronday, en mevrouw [y] namens het [geïntimeerde].
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De man is op 1 mei 2000 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, op huwelijkse voorwaarden met [de vrouw] (hierna: de vrouw) gehuwd. De vrouw heeft de Poolse nationaliteit en is in augustus 2001 naar Polen teruggekeerd.
2. Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 17 april 2002 is de echtscheiding tussen [appellant] en de vrouw uitgesproken, welke beschikking op 10 maart 2003 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. Bij inleidend verzoekschrift van 27 februari 2009, ingediend op 2 maart 2009, heeft het [geïntimeerde] de rechtbank verzocht het exequatur te verlenen van het vonnis van de rechtbank in Lublin van 27 februari 2007 en [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van [appellant] gericht.
De exequaturprocedure
5. De rechtbank heeft het inleidende verzoek beoordeeld op basis van de verordening van 22 december 2000 van de Raad van de Europese Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-verordening). Partijen hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt, zodat het hof het inleidende verzoek ook als daarop gegrond zal beschouwen.
De tijdigheid van het instellen van het rechtsmiddel
6. Gelet op art. 43 lid 5 EEX-verordening, heeft [appellant] tijdig het rechtsmiddel tegen de bestreden beschikking ingesteld.
De bevoegdheid van het hof
7. Het [geïntimeerde] stelt dat [appellant], indien hij zich niet kon verenigen met de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, in verzet had moeten gaan bij diezelfde rechtbank.
8. Blijkens artikel 43 lid 1 en lid 2 van de EEX-verordening kan elke partij een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid en dient het rechtsmiddel te worden ingesteld bij het in bijlage III van de EEX-verordening bedoelde gerecht. Volgens deze bijlage is in Nederland voor de verweerder de "arrondissementsrechtbank" bevoegd en voor de verzoeker het gerechtshof. Nu [appellant] in eerste aanleg verweerder was, had hij het rechtsmiddel moeten instellen bij de rechtbank Leeuwarden. Het hof zal zich derhalve onbevoegd verklaren tot kennisneming van het door [appellant] ingestelde rechtsmiddel en zal de zaak op grond van artikel 73 Burgerlijke Rechtsvordering in de stand waarin zij zich bevindt verwijzen naar de rechtbank Leeuwarden. Nu het hof zich onbevoegd zal verklaren, behoeft hetgeen overigens door partijen is aangevoerd geen bespreking meer.
Slotsom
9. Gelet op het vorenstaande zal het hof beslissen als hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het door [appellant] ingestelde rechtsmiddel en verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rechtbank Leeuwarden.
Aldus gegeven door mrs. Jonkman, voorzitter, Breemhaar en Idsardi, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 18 maart 2010 in bijzijn van de griffier.