ECLI:NL:GHLEE:2010:BM0487

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000404-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Koolschijn
  • W.F. van Zant
  • J.H. Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met opzet op ex-partner en kind, veroordeling en strafoplegging na terugverwijzing Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugverwijzing door de Hoge Raad. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn ex-partner en hun kind, waarbij hij opzettelijk met zijn auto op hen inreed. De rechtbank Assen had de verdachte eerder veroordeeld, maar de Hoge Raad vernietigde dit vonnis voor wat betreft de poging tot moord en de strafoplegging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft verklaard dat hij de slachtoffers niet heeft gezien en dat hij niet opzettelijk op hen inreed. Echter, getuigenverklaringen wezen uit dat de aanrijding plaatsvond terwijl de slachtoffers zich voor de auto bevonden. Het hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de slachtoffers zouden komen te overlijden, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De verdachte werd als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafoplegging. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof gelastte ook de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000404-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-830115-05
Arrest van 8 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 23 december 2008 het arrest van dit gerechtshof van 27 november 2006 vernietigd voor wat betreft feit 1 en de strafoplegging. De bewezenverklaring van feit 2 heeft de Hoge Raad in stand gelaten. Voor dit feit dient het hof te beslissen over de strafoplegging. Het arrest van het hof was gewezen in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank te Assen van 4 januari 2006. De Hoge Raad heeft de zaak in zoverre naar dit hof teruggewezen om, met inachtneming van zijn arrest, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis (onder meer) wegens feit 1 veroordeeld tot een straf, heeft aan verdachte een maatregel opgelegd en heeft een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen goederen, zoals in dat vonnis omschreven.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (ten aanzien van [slachtoffer 1]) en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (ten aanzien van [slachtoffer 2]), alsmede ter zake van feit 2 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de inbeslaggenomen auto heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze wordt verbeurdverklaard en ten aanzien van de inbeslaggenomen sjaal en schoenen dat deze worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover na terugwijzing van de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 3 april 2005, te [plaats], [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn motorvoertuig op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is ingereden en/of hen heeft aangereden en/of (vervolgens) over (de benen van) die [slachtoffer 1] is gereden en/of (vervolgens) opnieuw op die [slachtoffer 1] is ingereden en/of (terwijl zij zich op straat bevond) over haar heen is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 3 april 2005, te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn motorvoertuig op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is ingereden en/of hen heeft aangereden en/of (vervolgens) over (de benen van) die [slachtoffer 1] is gereden en/of (vervolgens) opnieuw op die [slachtoffer 1] is ingereden en/of (terwijl zij zich op straat bevond) over haar heen is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak poging moord (onder 1 primair ten laste gelegde)
De advocaat-generaal heeft betoogd dat er ten aanzien van [slachtoffer 1] sprake was van een poging tot moord, waarbij zij het oog had op de in het tenlastelegging genoemde tweede en derde rijden over de benen van [slachtoffer 1]. Het hof acht dat rijden over de benen niet bewezen en volgt de advocaat-generaal reeds daarom niet in haar redenering.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Door getuigen is verklaard dat een aanrijding heeft plaatsgevonden van de door verdachte bestuurde auto met [slachtoffer 1] en (op haar arm het kind) [slachtoffer 2], de slachtoffers. De aanrijding vond plaats aan de linkervoorzijde van de auto, waarbij de slachtoffers op de motorkap terechtkwamen.
Verdachte heeft het plaatsgevonden hebben van de aanrijding niet betwist, maar heeft verklaard de slachtoffers niet te hebben gezien, ook niet toen ze over de motorkap van zijn auto rolden en vervolgens op straat terechtkwamen. Kort voor de aanrijding bevonden de slachtoffers zich ter hoogte van het rechterachterportier van de auto. Verdachte wist dat [slachtoffer 1] het kind vanaf de achterbank uit de auto had gehaald. Vervolgens is [slachtoffer 1] vanaf het rechterachterportier naar de rechtervoorzijde van de auto gelopen en van daaruit voor de auto langs richting de linkervoorzijde van de auto. Door verdachte is verklaard dat hij gelijktijdig zijn hoofd naar rechts heeft gedraaid om over zijn rechterschouder kijkend te kunnen onderzoeken of hij naar achteren weg kon rijden. Toen hij constateerde dat zulks niet mogelijk was heeft hij zijn hoofd weer naar voren gericht om vervolgens vooruit weg te rijden. Al die tijd heeft verdachte, volgens zijn verklaring, zijn ogen open gehouden en de gebruikelijke visuele waarnemingen gedaan.
Het hof is op grond van deze verklaringen van oordeel dat het niet anders kan, dan dat verdachte de slachtoffers heeft gezien op het moment dat zij zich voor de auto bevonden. Zijn verweer dat hij hen niet gezien heeft wordt als onaannemelijk ter zijde gesteld. Door zijn auto met vol gas vooruit in beweging te brengen terwijl hij wist dat de slachtoffers zich voor de auto bevonden heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten gevolge van zijn handelen zouden te komen overlijden. Er is sprake van opzet. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 3 april 2005, te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn motorvoertuig op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] is ingereden en hen heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
1. subsidiair
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door H.A. Gerritsen, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, op 9 november 2006 een Pro Justitia rapport uitgebracht, welk rapport - zakelijk weergegeven - als conclusie inhoudt, dat verdachte ten tijde van het plegen van de aan hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens dat de feiten hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof verenigt zich met voormelde conclusie en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van feit 1 alsmede het reeds bij arrest van 27 november 2006 bewezen verklaarde feit 2, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 3 april 2005 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn voormalige partner [slachtoffer 1] en hun zoon [slachtoffer 2]. Hij is met zijn auto opzettelijk op hen ingereden en heeft hen aangereden. Door zo te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] aangetast.
Poging tot doodslag is een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] in november 2004 bedreigd met de dood van haarzelf en haar kinderen, waarbij hij verwees naar een in de publiciteit gekomen zaak, waarin een moeder en haar kind (door de (ex)partner) waren gedood.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur recht doet aan de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 maart 2010 blijkt, dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het bewezen verklaarde feit kan verdachte in enigszins verminderde mate worden toegerekend.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Gelet echter op de overschrijding van de redelijke termijn - te weten een overschrijding van de inzendtermijn van 8 maanden in cassatie met 3 maanden - zal het hof komen tot een verlaging van de op te leggen straf. Het hof zal - gelet op het voorgaande - een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 27 maanden.
Verbeurdverklaring
De door het hof verbeurd te verklaren personenauto (merk BMW, met kenteken [kenteken]) is daarvoor vatbaar. Immers, met behulp van dat voorwerp is het bewezen verklaarde onder 1 begaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat het toebehoort aan verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van de feiten 1 subsidiair en 2 tot gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd:
de personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken];
gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van:
een sjaal en een paar schoenen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. W.F. van Zant en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van A.L.H. Wilkens als griffier, zijnde mr. W.F. van Zant buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.