ECLI:NL:GHLEE:2010:BM0566

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.340/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Garos
  • A. Beversluis
  • R. Rietveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van gezag over minderjarige en verzoek om omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2002, en het verzoek van de ouders om een ruimere omgangsregeling. De rechtbank Leeuwarden had op 4 maart 2009 de moeder ontheven van het gezag, waarbij de voogdij werd toevertrouwd aan Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, uitgevoerd door Stichting William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ). De ouders, die in hoger beroep gingen, stelden dat zij alles deden om betrokken te blijven bij het leven van hun kind, maar het hof oordeelde dat de vader niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep tegen de ontheffing van het gezag, omdat hij niet belast was met het gezag.

Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat waren om voor het kind te zorgen, wat ook door hen werd erkend. De moeder had tijdens de zwangerschap drugs en medicijnen gebruikt, wat leidde tot ernstige afkickverschijnselen bij het kind. Het hof benadrukte dat het belang van het kind voorop staat en dat stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van groot belang zijn. De ouders hadden verzocht om een omgangsregeling van éénmaal per vier weken, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist om dit verzoek af te wijzen.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van het kind in het pleeggezin, waar zij zich goed had ontwikkeld, zwaarwegend werd meegewogen. Het hof concludeerde dat de moeder ongeschikt was om haar zorgplicht te vervullen en dat er een gegronde vrees bestond voor de zedelijke of geestelijke belangen van het kind. De ouders blijven echter altijd de ouders van het kind, en het hof erkende hun inspanningen om betrokken te blijven, maar het belang van het kind stond voorop.

Uitspraak

Beschikking d.d. 1 april 2010
Zaaknummer 200.035.340
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
1. [appellante],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. P. van Bommel, kantoorhoudende te Franeker,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming,
regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
1. [belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders,
2. Stichting William Schrikker Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: WSJ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 4 maart 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [het kind], geboren op [2002]. Bepaald is dat de voogdij wordt uitgeoefend door Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) en wordt uitgevoerd door WSJ. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de ouders tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 2 juni 2009, hebben de ouders verzocht de beschikking van 4 maart 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidend verzoek tot ontheffing af te wijzen met toewijzing van het verzoek van de ouders om een uitgebreidere omgangsregeling.
Van de zijde van de raad is geen verweerschrift ontvangen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 4 februari 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en de vader, bijgestaan door mr. Van Bommel, namens de raad is de heer Van der Hoef verschenen. Voorts zijn de heer [pleegouder] (de pleegouder) en mevrouw R. de Vries namens WSJ verschenen. Tevens was op verzoek van de moeder haar begeleider, de heer B. Kalsbeek, ter zitting aanwezig.
De beoordeling
Inleiding
1. Uit de affectieve relatie van de ouders is [het kind] geboren. De moeder is belast met het éénhoofdig gezag over [het kind]. Enkele weken na haar geboorte is [het kind] in een pleeggezin geplaatst, alwaar zij nog steeds verblijft.
2. De raad heeft in eerste aanleg verzocht om de moeder van het gezag over [het kind] te ontheffen. De ouders hebben hiertegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend om een ruimere omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft daarop beslist zoals vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. Tegen deze beslissing is door de ouders hoger beroep ingesteld.
Niet-ontvankelijk
3. Voor zover de vader hoger beroep heeft ingesteld tegen de ontheffing van moeder van het gezag, is het hof van oordeel dat de vader niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep nu hij niet belast is met het gezag over [het kind].
4. De vader kan wel worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van de rechtbank met betrekking tot het vaststellen van een ruimere omgangsregeling.
Het hoger beroep
5. De ouders hebben aangevoerd dat zij door het instellen van hoger beroep later aan [het kind] kunnen laten zien dat zij alles gedaan hebben om bij haar betrokken te blijven, omdat zij zo veel van haar houden.
6. De moeder heeft in hoger beroep gesteld dat, nu zij bereid is om [het kind] in het huidige pleeggezin te laten opgroeien, niet voldaan is aan de voorwaarden voor een gedwongen ontheffing. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de verlengingen van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing niet zal bestrijden. Wel heeft moeder aangegeven te beseffen dat de procedures met betrekking tot de genoemde jaarlijkse verlengingen onzekerheid met zich meebrengen voor [het kind].
7. De ouders vinden dat het éénhoofdig gezag van moeder -in het belang van [het kind]- in stand moet blijven, omdat de ouders dit als drijfveer gebruiken om hun leven te verbeteren en een verbetering van hun leefomstandigheden in het belang van [het kind] is. Voorts zijn de ouders het niet eens met de afwijzing van de rechtbank van hun verzoek om een ruimere omgangsregeling met [het kind] vast te stellen. De ouders hebben verzocht om een omgangsregeling vast te stellen van éénmaal per vier weken twee uur, althans éénmaal per zes weken twee uur, te vermeerderen met een aantal dagdelen per jaar waarop de ouders met [het kind] een gezellige activiteit mogen ondernemen. De ouders wonen inmiddels -met de nodige begeleiding- in een beschermde woonvorm. De ouders stellen moeite te hebben met het feit dat de frequentie van de omgangsmomenten zo laag is. Volgens hen reageert [het kind] heel goed op de contactmomenten. Moeder is er heel trots op dat haar band met [het kind] verbetert.
8. De ouders hebben aangegeven te accepteren dat [het kind] blijvend opgroeit in een pleeggezin, maar zij zijn van mening dat het opbouwen van een band tussen hen als biologische ouders en [het kind] hierbij ook erg belangrijk is. De ouders hebben er nog op gewezen dat hun begeleidster eventueel aanwezig kan zijn tijdens de contacten bij een ruimere omgangsregeling van éénmaal per vier weken.
Het oordeel van het hof
9. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders niet in staat zijn (geweest) om voor [het kind] te zorgen. De ouders erkennen dit ook. Uit het rapport van de raad van 30 september 2008 komt naar voren dat moeder tijdens de eerste zes maanden van de zwangerschap van [het kind] drugs en medicijnen heeft gebruikt en daarnaast sigaretten en weed heeft gerookt. Nadat moeder er achter kwam dat zij zwanger was, is zij gaan afbouwen. [het kind] is hierdoor prematuur geboren en vertoonde na haar geboorte lange tijd ernstige afkickverschijnselen. De moeder kon de verantwoordelijkheid voor [het kind] niet dragen en bovendien ontbrak het haar aan inzicht en pedagogische vaardigheden. Daarom verblijft [het kind] al sinds haar geboorte in 2002 (afgezien van de eerste weken na haar geboorte die zij in het ziekenhuis heeft doorgebracht) in het huidige pleeggezin. Zij heeft zich daar uiteindelijk goed ontwikkeld en is daar gehecht. De ouders stellen zich erbij neer te leggen dat [het kind] in een pleeggezin opgroeit.
De ontheffing van het gezag
10. Artikel 1:266 BW bepaalt dat een ouder kan worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoe¬ding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar¬tegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan de ont¬hef¬¬fing niet worden uit¬ge¬sproken indien de ouder zich tegen de ontheffing ver¬zet, tenzij er sprake is van één van de uitzonderingen als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
11. Voor wat betreft het hoger beroep van de moeder tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de ontheffing van het ouderlijk gezag, is het hof van oordeel dat de beschikking van de rechtbank in stand dient te blijven. De Hoge Raad heeft beslist dat het blijk geven van duurzame bereidheid om het kind in het pleeggezin te laten opgroeien weliswaar in de beoordeling dient te worden betrokken, maar niet zonder meer in de weg staat aan een gedwongen ontheffing (HR 4 april 2008, LJN BC5726). Het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn/haar opvoedingssituatie dient als zeer zwaarwegend mee te worden gewogen.
12. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de ouders blijvend niet in staat zijn om de zorg voor [het kind] op zich te nemen. De ouders hebben onvoldoende inzicht in hun beperkingen en in wat een kind nodig heeft. Gezien de kwetsbaarheid van [het kind], de persoonlijke problematiek, de verstandelijke beperking en de leefomstandigheden van de ouders, acht het hof het in het belang van [het kind] om duidelijkheid te scheppen over haar toekomstperspectief.
13. Het hof overweegt daarom dat, ondanks dat de moeder heeft verklaard in te stemmen met de uithuisplaatsing, de ontheffing noodzakelijk is in het belang van [het kind]. Onvoldoende valt uit te sluiten dat de moeder in de nabije toekomst niet langer instemt met de uithuisplaatsing, mede gelet op het feit dat de moeder gevoelens van jaloezie richting de pleegmoeder moeilijk kan onderdrukken.
14. Het belang van de moeder om het gezag over [het kind] te behouden weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen het belang van [het kind] bij continuïteit en stabiliteit in haar leven. Zij is gebaat bij duidelijkheid omtrent haar toekomstperspectief, dat is gelegen in het pleeggezin waar zij al gedurende haar hele jonge leventje verblijft en waar zij zich goed ontwikkelt. De spanning en onrust die gepaard gaat met het jaarlijks verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden weggenomen. Het hof merkt hierbij nog op dat de ouders altijd de ouders van [het kind] zullen blijven. De ouders hebben laten zien hun best te doen en te vechten voor hun dochter. Echter het belang van [het kind] dient hier voorop te staan. Dat dit mogelijk een terugval van de ouders met zich mee zal brengen, kan dit uitgangspunt niet anders maken.
15. Concluderend is het hof met de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden voor gedwongen ontheffing, nu de moeder -hoewel zij haar best doet en veel liefde voelt voor [het kind]- als ongeschikt en onmachtig moet worden gezien om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en dat een gegronde vrees bestaat voor de zedelijke of geestelijke belangen van [het kind] of haar gezondheid.
Het verzoek om een ruimere omgangsregeling
16. Het hof overweegt dat een goede omgangsregeling tussen [het kind] en haar ouders uiteindelijk zal bijdragen aan de toekomstige identiteitsontwikkeling van [het kind].
17. WSJ heeft desgevraagd aangegeven dat eerst gestreefd wordt naar een stabiele situatie, waarna de haalbaarheid van een uitbreiding aan de orde zal komen. In eerste instantie zijn de ouders namelijk meerdere malen niet komen opdagen bij een gepland omgangsmoment. Inmiddels verlopen de omgangsmomenten beter doordat de ouders hierin begeleid worden. Ter zitting heeft WSJ echter aangegeven dat het laatste omgangsmoment niet is doorgegaan, omdat de begeleider van de ouders het zou zijn vergeten. WSJ wil daarom eerst werken aan continuïteit, voordat tot een uitbreiding van de omgangsregeling kan worden gekomen.
18. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het aan WSJ dient te worden overgelaten om de omgangsregeling, indien deze goed blijft verlopen, nader in te vullen. WSJ dient telkens weer een goede afweging te maken tussen het belang van [het kind] en de belangen van de ouders om uiteindelijk tot een zo optimaal mogelijke omgangsregeling te komen.
19. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, overwogen dat het verzoek van de ouders om een ruimere omgangsregeling op dit moment afgewezen dient te worden.
Slotsom
20. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de bestreden beschikking op goede gronden heeft gegeven. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Garos, voorzitter, Beversluis en Rietveld, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 1 april 2010 in bijzijn van de griffier.