Parketnummer: 24-002531-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-670239-09
Arrest van 9 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank [plaats] van 5 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank [plaats] heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van een benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem primair ten laste gelegde, te weten poging tot moord, tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering in zijn geheel zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een mes heeft gehaald en/of gepakt en/of (vervolgens) met dat mes een of meermalen stekende/zwaaiende bewegingen naar, althans in de richting van, die [benadeelde] heeft gemaakt, waarbij die [benadeelde] een steekwond heeft opgelopen aan (de linkerzijde van) zijn borst (ter hoogte van de ribbenkast), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 juni 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, aan een persoon genaamd [benadeelde], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een mes heeft gehaald en/of gepakt en/of (vervolgens) met dat mes een of meermalen stekende/zwaaiende bewegingen naar, althans in de richting van, die [benadeelde] heeft gemaakt, waarbij die [benadeelde] een steekwond heeft opgelopen aan (de linkerzijde van) zijn borst (ter hoogte van de ribbenkast), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juni 2009 te [plaats], opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk, mishandelend, een persoon, [benadeelde], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (na een mes te hebben gehaald/gepakt) met dat mes die [benadeelde] in de borst heeft gestoken en/of geraakt, tengevolge waarvan [benadeelde] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daarvoor heeft hij de volgende argumenten aangedragen.
De met een mes gemaakte zwaaibewegingen door verdachte in de richting van aangever [benadeelde] konden slechts leiden tot snijverwondingen. Aangever stond daarenboven telkens te ver af van verdachte om te worden geraakt. De aanmerkelijke kans dat dit handelen van verdachte tot de dood van [benadeelde] zou hebben geleid, was zodoende niet aanwezig. Verdachte heeft daarmee geen voorwaardelijk opzet gehad op het doden van [benadeelde], zoals dit onder primair ten laste is gelegd.
Daarnaast kan de ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend worden bewezen. Er is door verdachte met het pakken van het mes uit de woning aan de [adres] in [plaats] geen ander besluit genomen dan dat verdachte aangever met dit mes wilde afschrikken. Vanaf het moment dat verdachte het mes daadwerkelijk ter hand heeft genomen en vorengenoemde bewegingen heeft gemaakt, heeft verdachte echter geen moment gehad om zich (kalm) te kunnen beraden op het besluit om verdachte (dodelijk) te verwonden, nu er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging, zo begrijpt het hof, als gevolg van een aanval door aangever op verdachte.
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman betoogd dat omdat niet kan worden vastgesteld dat de verwonding aan de borst van aangever [benadeelde] is veroorzaakt door het handelen van verdachte, hij eveneens van dit feit vrijgesproken dient te worden.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder het tonen van (camera)beelden van het gebeuren, gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
In de vroege ochtend van 14 juni 2009 treffen verdachte en aangever [benadeelde] elkaar in de [straat] in het uitgaansgebied van [plaats]. Verdachte spreekt [benadeelde], die vergezeld wordt door twee vriendinnen, aan met de boodschap dat ze met elkaar moeten praten. Verdachte en aangever hebben namelijk een conflict over een vermeende huurschuld van verdachte aan aangever. Een avond eerder is dit conflict de aanleiding geweest voor een handgemeen tussen verdachte en aangever. [benadeelde] geeft verdachte te verstaan dat hij niet met hem wil praten. Hierop loopt verdachte een zijstraat van de [straat] in om zich vervolgens te begeven naar de woning van zijn ex-vriendin, gelegen aan de [adres]. In die woning pakt verdachte een mes en steekt dit bij zich. Vervolgens gaat verdachte terug naar de [straat], waar hij opnieuw aangever - met in zijn nabijheid nog steeds de twee vriendinnen - opzoekt. Er ontstaat een woordenwisseling tussen verdachte en [benadeelde]. Verdachte verwijdert zich vervolgens van aangever en raapt een steen op van de straat. Hij rent vervolgens met de steen in zijn hand naar aangever en opent prompt de aanval op [benadeelde] door de steen met kracht in zijn richting te gooien. Aangever deelt hierop een trap uit aan verdachte, waarop verdachte zich (rennend) terugtrekt met in zijn kielzog aangever. Na enkele meters maakt verdachte opeens een omtrekkende beweging in de richting van het op de straat liggende mes, dat verdachte kennelijk op het moment dat hij de steen gooide, is verloren. Hij rent naar het mes toe en raapt dit op. Aangever, die een enkel moment stil houdt en ziet dat verdachte het mes opraapt, rent vervolgens op de gebukte verdachte af en maakt een trappende beweging in zijn richting. Vervolgens maakt verdachte onmiddellijk een groot aantal opeenvolgende krachtige steekbewegingen in de richting van aangever [benadeelde], waarbij verdachte aangever als het ware opjaagt. [benadeelde] tracht het mes telkens te ontwijken. Uit een letselbeschrijving blijkt dat aangever aan de linkerzijde van zijn borst, ter hoogte van zijn ribbenkast, een steekverwonding heeft opgelopen.
Uit de hierboven weergegeven feitelijke gang van zaken leidt het hof af dat verdachte [benadeelde] met een mes in zijn borst heeft gestoken. De wijze waarop hij dit heeft gedaan en de plaats waar hij aangever heeft geraakt, duiden er naar het oordeel van het hof op dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [benadeelde] dodelijk zou verwonden. Anders dan de raadsman wil doen geloven, is naar het oordeel van het hof deze kans zelfs zeer aanmerkelijk te noemen. Dat het (fatale) gevolg niet is ingetreden, is met name te danken aan de door aangever uitgevoerde uitwijkmanoeuvres. Het hof verwerpt dan ook het verweer dat verdachtes opzet niet op de dood van het slachtoffer zou zijn gericht.
De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gepoogd [benadeelde] van het leven te beroven. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan - zo begrijpt het hof - dat verdachte het mes bewust bij zich heeft gestoken met de bedoeling het slachtoffer van het leven te beroven. Tijdens het bij zich steken van het mes en de daarop volgende tijdspanne tot het moment waarop verdachte het mes ter hand neemt, heeft verdachte voldoende tijd gehad zich te beraden op zijn te nemen of al genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven.
De advocaat-generaal heeft eveneens gevorderd dat het hof bewezen zal verklaren dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, omdat hij het mes bewust bij zich heeft gestoken, daarna de confrontatie met aangever heeft opgezocht met steeds in het achterhoofd gehouden de gedachte het mes te gebruiken op het moment dat deze confrontatie zou escaleren.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende dat komt vast te staan dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het mes in de woning aan de [adres] heeft gepakt en bij zich heeft gestoken zodat hij bij een eventuele escalatie van de confrontatie met aangever een middel zou hebben om aangever af te schrikken. Het hof volgt verdachte in zijn verklaring. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte het mes bij zich heeft gestoken met als doel [benadeelde] (dodelijk) letsel toe te brengen.
Op het moment dat de confrontatie met aangever daadwerkelijk escaleerde, heeft verdachte geen tijd genomen om zich te beraden, maar heeft hij onmiddellijk de aanval op [benadeelde] ingezet. Verdachte heeft achtereenvolgens meerdere keren met het mes op aangever ingestoken. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte aldus gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling en is er geen sprake geweest van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de onder primair ten laste gelegde voorbedachte raad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gehaald en/of gepakt en vervolgens met dat mes meermalen stekende bewegingen naar die [benadeelde] heeft gemaakt, waarbij die [benadeelde] een steekwond heeft opgelopen aan (de linkerzijde van) zijn borst (ter hoogte van de ribbenkast), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
De verdediging heeft ter zitting van het hof een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweer-exces. Het hof begrijpt het betoog van de raadsman aldus dat er twee momenten moeten worden onderscheiden in de confrontatie tussen verdachte en aangever. Het eerste betreft het moment waarop verdachte een steen in de richting van [benadeelde] gooit, waarna aangever zich hiertegen verdedigt door in de richting van verdachte te trappen. De raadsman legt in zijn betoog echter de nadruk op het tweede moment. Dit vangt aan op het moment dat verdachte met een omtrekkende beweging in de richting van het op straat liggende mes, dat verdachte kennelijk tijdens het eerste deel van de confrontatie heeft verloren, rent. Aangever, die een enkel moment stil houdt en ziet dat verdachte het mes opraapt, rent vervolgens op de gebukte verdachte af en maakt een trappende beweging in zijn richting.
Dit handelen van aangever dient volgens de raadsman als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf te worden aangemerkt, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Op dat moment was er voor aangever geen gevaar van verdachte te duchten, omdat verdachte zich wilde terugtrekken uit de confrontatie. Dat is ook de reden dat verdachte het mes van de straat oppakte. Dat verdachte vervolgens de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die is opgewekt door de aanval van aangever.
Het hof leidt uit de hiervoor beschreven gang van zaken het navolgende af.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat op het moment dat aangever de gebukte verdachte trapt, er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van enig rechtsgoed, dan wel van een objectiveerbare zodanige dreiging hiervan, zodat verdedigingshandelingen van de zijde van [benadeelde] geboden waren. Aangever heeft immers gadegeslagen dat verdachte tijdens de confrontatie bewust op het op straat liggende mes is afgerend, om dit vervolgens ter hand te nemen.
Aangever [benadeelde] heeft dan ook rechtmatig gehandeld door te trachten door middel van een trap in verdachtes richting hem te beletten het betreffende mes ter hand te nemen. Aangever [benadeelde] verkeerde naar het oordeel van het hof in een noodweersituatie op dat moment. Nu dit optreden van aangever als rechtmatig moet worden beschouwd, is er geen sprake geweest van wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Daarmee is ten opzichte van verdachte geen sprake geweest van een noodweersituatie. Om die reden verwerpt het hof het beroep op noodweer en noodweer-exces.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 14 juni 2009 schuldig gemaakt aan - kort gezegd - poging tot doodslag op [benadeelde]. Nadat een dag eerder een confrontatie tussen [benadeelde] en verdachte was geëscaleerd, heeft verdachte zich voorzien van een mes om [benadeelde] hiermee eventueel af te schrikken op het moment dat de confrontatie tussen hem en [benadeelde] opnieuw zou escaleren. Verdachte heeft vervolgens [benadeelde] opgezocht. In plaats van gehoor te geven aan de boodschap van het - latere - slachtoffer dat hij niet met verdachte wenste te praten, heeft verdachte ervoor gekozen de confrontatie met [benadeelde] op te zoeken, met eerder omschreven gevolgen.
Verdachte heeft door zijn handelen pijn en letsel bij [benadeelde] veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit zeer ernstig aangetast. Daarbij verdient opmerking dat het niet aan het handelen van verdachte te danken is geweest dat de (lichamelijke) gevolgen voor het slachtoffer niet veel ernstiger zijn geweest. Blijkens een letselbeschrijving van forensisch deskundige M. Vonk heeft het slachtoffer [benadeelde] een steekwond in de borst opgelopen. Dat het mes niet dieper in de borstkas, waar zich vitale organen zoals het hart en de longen bevinden, kon doordringen, is te danken geweest aan de (toevallige) omstandigheid dat het mes op een rib is (af)gestoten.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten hiervan (langdurig) psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De gevolgen voor [benadeelde] zijn tot uitdrukking gebracht in zijn ingediende vordering benadeelde partij.
Verdachte heeft het bewezen verklaarde feit op de openbare weg gepleegd, onder de ogen van uitgaanspubliek. Dergelijke zeer ernstige strafbare feiten plegen grote indruk te maken op getuigen. Daarnaast veroorzaken die feiten vaak onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justiti?le Documentatie d.d. 30 december 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens (soortgelijke) strafbare feiten. Het hof heeft tevens kennis genomen van de omtrent verdachte opgemaakte rapportages, te weten een voorlichtingsrapport d.d. 21 augustus 2009 opgemaakt door L. Boelstra en een Pro Justitia rapport d.d. 18 augustus 2009 opgemaakt door F. Luteijn.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd.
In het feit dat het hof tot een andere - 'lichtere' - bewezenverklaring is gekomen dan de rechtbank in eerste aanleg en de advocaat-generaal ziet het hof, gelet op de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde feit, geen aanleiding om een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan die door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal die onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook opleggen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat hij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd wegens materiële en immateriële schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Deze schade wordt door de benadeelde partij gewaardeerd op € 825,-.
De vordering is van de zijde van verdachte onvoldoende weersproken. Nu de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, kan deze worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van achthonderdvijfentwintig euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van achthonderdvijfentwintig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zestien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. G.N. Roes, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.