ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1423

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.011.083/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Rowel-Van der Linde
  • F. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een huurovereenkomst en de verplichtingen van de huurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep inzake de ontbinding van een huurovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.H. Lanting, had in eerste aanleg als gedaagde in conventie en eiser in reconventie opgetreden. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. S. Wiersma, was de eiser in conventie en verweerder in reconventie. De zaak betrof een geschil over huurbetalingen die in de periode van juni tot en met november 2006 zouden hebben plaatsgevonden. De appellant betwistte de huurbetalingen en stelde dat de geïntimeerde verantwoordelijk was voor het niet ontvangen van huurbetalingen van onderhuurders.

Het hof oordeelde dat de verplichting van de appellant om huur te betalen aan de geïntimeerde niet afhankelijk was van de vraag of de appellant huur ontving van zijn onderhuurders. Zelfs als de geïntimeerde tekortschiet in zijn verplichtingen als verhuurder, blijft de huurbetalingsverplichting van de appellant bestaan. Het hof verwierp de stelling van de appellant dat de huurbetalingen van zijn onderhuurders rechtstreeks aan de geïntimeerde waren gedaan, en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat de geïntimeerde meer huur had ontvangen dan erkend.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de kantonrechter voor zover het de appellant veroordeelde tot betaling van € 2.900,-- aan waarborgsommen, en wees de vordering ter zake van de waarborgsommen af. De overige delen van het vonnis werden bekrachtigd, en de appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 13 april 2010 door de eerste kamer voor burgerlijke zaken van het Gerechtshof Leeuwarden.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 april 2010
Zaaknummer 200.011.083/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Wiersma, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest van 4 augustus 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[geïntimeerde] heeft een akte genomen, waarbij een productie is overgelegd.
[appellant] heeft een antwoordakte genomen, onder overlegging van producties.
Vervolgens hebben partijen wederom de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij bedoeld tussenarrest is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te reageren op de betwisting – bij gebrek aan wetenschap – door [appellant] van de betaling aan Essent en uitgenodigd een betalingsbewijs of andere relevante bescheiden ter zake over te leggen.
2. [geïntimeerde] heeft in zijn reactie aangegeven dat het bedoelde bedrag (€ 10.413,63) op 25 juli 2006 ten gunste van Essent Netwerk B.V. van zijn bankrekening is afgeschreven en heeft ten bewijze daarvan het betreffende bankafschrift overgelegd. Bedoeld bankafschrift d.d. 02-08-2006 maakt melding van betaling aan Essent Netwerk B.V. (rekeningnummer 593415159) met als datum van afschrijving 25-07-2006. Bij de betaling is factuurnummer: 90148418 vermeld. Zowel het bankrekeningnummer als het factuurnummer correspondeert met hetgeen dienaangaande is vermeld in de brief Essent aan [geïntimeerde] van 4 juli 2006 (productie 13 bij akte overlegging producties d.d. 18 augustus 2006 in eerste aanleg).
3. [appellant] geeft aan het rekeningnummer niet als een nummer van Essent Netwerk BV te herkennen en suggereert dat het mogelijk om een foutief rekeningnummer gaat, zodat het niet valt uit te sluiten dat het bedrag later aan [geïntimeerde] is terugbetaald.
4. Het verweer van [appellant] mist feitelijke grondslag, nu het nummer juist wel correspondeert met het nummer dat in de hiervoor bedoelde brief is vermeld. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] genoegzaam heeft aangetoond de betaling aan Essent te hebben verricht, zodat als vaststaand kan worden aangenomen.
Voorts met betrekking tot grief 1:
5. De grief is gericht tegen hetgeen de kantonrechter onder 2.2 van het vonnis van 10 juni 2008 heeft overwogen en beslist omtrent de huurbetalingen in de periode juni tot en met november 2006. Naar het hof uit de toelichting op die grief begrijpt, richt de grief zich niet zozeer tegen het oordeel van de kantonrechter, zoals dat destijds op basis van het voorliggende procesdossier is gegeven, maar poneert [appellant] een nieuwe stelling, welke er op neerkomt dat in genoemde periode - door toedoen van [geïntimeerde] - geen huurbetalingen aan [appellant] hebben plaatsgevonden, hetwelk aan [geïntimeerde] moet worden toegerekend, zo [geïntimeerde] de huur al niet geheel of ten dele zelf heeft geïnd. [appellant] betoogt dat de vordering van [geïntimeerde] over genoemde periode op die grond moet worden afgewezen.
6. Het hof verwerpt dit beroep. De verplichting van [appellant] om huur te betalen aan [geïntimeerde] is niet afhankelijk van de vraag of [appellant] op zijn beurt huur ontvangt van de onderhuurder(s). Ook indien [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als verhuurder, vervalt de verplichting van [appellant] tot huurbetaling niet van rechtswege.
Voor zover [appellant] bedoelt te stellen dat huurbetalingen van zijn onderhuurders rechtstreeks aan [geïntimeerde] zijn gedaan (in plaats van aan hem) is dat reeds door [geïntimeerde] erkend. Met die ontvangsten dient rekening te worden gehouden bij de bepaling van het nog door [appellant] aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag aan huur over de periode van juni tot en met november 2005. De kantonrechter heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [geïntimeerde] meer rechtstreeks van de onderhuurders van [appellant] heeft ontvangen dan door hem is erkend, maar in het bijbrengen van dat bewijs is [appellant] niet geslaagd. Een nieuw concreet bewijsaanbod ligt niet voor.
7. In zijn antwoordakte in hoger beroep geeft [appellant] aan dat uit het onder rechtsoverweging 2 bedoelde bankafschrift blijkt dat [geïntimeerde] in augustus 2006 wel degelijk rechtstreeks huur heeft ontvangen van onderhuurders van [appellant]. [appellant] verwijst daarbij naar zijn bij deze antwoordakte gevoegde productie, doch het hof zal deze productie buiten beschouwing laten nu [geïntimeerde] daarop niet meer heeft kunnen reageren.
8. Voor zover [appellant] zijn stelling baseert op het door [geïntimeerde] overgelegde (onder rechtsoverweging 2 bedoelde) bankafschrift, oordeelt het hof die stelling (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) niet aannemelijk voor wat betreft de betaling door Kahara Diyaka, nu daarbij is vermeld dat het om "contributie" gaat. Uit drie andere boekingen (afkomstig van Kuipers, de meubelkoning, Soplanit E O en Tattoo Blitzz ) blijkt wel dat het om huurbetalingen gaat. Daargelaten of het hier gaat om onderhuurders van [appellant], is door [appellant] niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] met deze bedragen geen rekening heeft gehouden bij de opstelling van de door hem ontvangen bedragen, zoals door hem erkend.
9. De grief faalt.
De slotsom.
10. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.900,-- aan waarborgsommen en dient voor het overige te worden bekrachtigd. De vordering ter zake van de waarborgsommen wordt alsnog afgewezen. [appellant] zal, als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 2 punten tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 10 juni 2008 voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.900,-- aan waarborgsommen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering met betrekking tot waarborgsommen af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 254,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Rowel-Van der Linde en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 13 april 2010 in bijzijn van de griffier.