ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1514

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.188/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Jonkman
  • Garos
  • Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van huwelijkse voorwaarden en koude uitsluiting in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de huwelijkse voorwaarden tussen partijen, die op 25 maart 1965 zijn opgesteld. De man, appellant, verzocht om vernietiging van de beschikking van de rechtbank Groningen van 10 maart 2009, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en andere verzoeken werden afgewezen. De huwelijkse voorwaarden bepaalden dat er tijdens het huwelijk geen gemeenschap van goederen zou bestaan, wat door het hof werd bevestigd. De man stelde dat hij bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden niet had bedoeld dat deze ook tussen partijen onderling zouden gelden, maar het hof oordeelde dat de huwelijkse voorwaarden niet konden worden vervangen door een stilzwijgend gesloten overeenkomst. Het hof concludeerde dat de vermogensrechtelijke verhouding tussen partijen als 'koude uitsluiting' moet worden aangemerkt, en dat er geen gemeenschap van goederen of verrekeningsplicht bestond. De man had ook een verzoek ingediend voor een vergoeding van € 2.000,- netto per maand over een bepaalde periode, maar dit werd afgewezen. Het hof oordeelde dat er feitelijk niets meer te verrekenen viel tussen partijen, en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van huwelijkse voorwaarden en de gevolgen van koude uitsluiting in het geval van echtscheiding.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 april 2010
Zaaknummer 200.035.188/01
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Hoekman-Haan,
kantoorhoudende te Stadskanaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. O.J.C. Toxopeus,
kantoorhoudende te Veendam.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 10 maart 2009 heeft de rechtbank Groningen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het meer of anders verzochte afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 8 juni 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 10 maart 2009 te vernietigen en, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw te beslissen als in het petitum van zijn beroepschrift staat vermeld.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 juli 2009, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de beschikking van 10 maart 2009 te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een tweetal brieven van 21 juli 2009 respectievelijk 5 januari 2010 met bijlage(n) van mr. Toxopeus en een brief van 25 november 2009 met bijlagen van mr. Hoekman-Haan.
Ter zitting van 19 januari 2010 is de zaak behandeld. Bijgestaan door hun advocaten zijn beide partijen verschenen. Mr. Toxopeus heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen hebben op 25 maart 1965 ten overstaan van mr. A.N. Duintjer, notaris te Leeuwarden, ter zake van hun voorgenomen huwelijk huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Artikel 1 daarvan bepaalt - kort gezegd - dat tijdens het huwelijk generlei gemeenschap van goederen zal bestaan. Partijen zijn vervolgens op [datum] getrouwd.
2. Op 25 september 2008 heeft de vrouw zich tot de rechtbank gewend met het verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Bij verweerschrift van 9 december 2008 heeft de man een zelfstandig verzoek gedaan inhoudende - kort gezegd - verrekening c.q. verdeling als waren partijen in gemeenschap gehuwd. De vrouw heeft zich tegen laatstgenoemd verzoek verweerd.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het appel van de man gericht.
De geschilpunten
4. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de rechtsgang in eerste aanleg;
- de toepassing van de huwelijkse voorwaarden.
De rechtsgang in eerste aanleg
5. Voor zover de man klaagt (grief 2) over de wijze van tot stand komen van de
bestreden beschikking - in het bijzonder over het niet in acht nemen van het beginsel van hoor en wederhoor - heeft hij, daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel, geen belang bij behandeling van deze klacht. Immers, de man heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 10 maart 2009 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
6. De omstandigheid dat partijen daardoor niet, althans niet ten volle in de gelegenheid zijn hun zaak in twee feitelijke instanties te laten behandelen, doet hieraan niet af.
De toepassing van de huwelijkse voorwaarden
7. De uit het huwelijk voortvloeiende vermogensrechtelijke verhouding tussen partijen is aan te merken als "koude uitsluiting". Gelet op de inhoud van artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden bestaat tussen hen geen enkele gemeenschap van goederen. Ook zijn zij geen verrekeningsplicht overeengekomen.
8. De man wenst primair wijziging van de huwelijkse voorwaarden met terugwerkende kracht in die zin dat daarvan zal deel uitmaken - kort gezegd - een finaal verrekenbeding. Hij heeft bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden nimmer voor ogen gehad dat deze niet alleen werking zouden hebben jegens derden, maar ook tussen partijen onderling, meer in het bijzonder bij scheiding. Bij handhaving van het huwelijksgoederenregime is de man van mening dat op grond van de redelijkheid en billijkheid tussen partijen wordt afgerekend als waren zij gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Hij beroept zich daarbij op de duur van het huwelijk, de wijze waarop het vermogen van de partijen is vergaard en het gegeven dat er voor hem geen pensioenvoorziening is.
9. Voor zover de gemeenschappelijke bedoeling van partijen al is geweest om hun vermogensrechtelijke verhouding in hun onderlinge relatie te regelen alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd, dan nog kan deze de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden niet vervangen. Een gemeenschap-pelijke partijbedoeling als hier aan de orde, die een stilzwijgend gesloten overeenkomst tussen echtgenoten inhoudt waarbij dezen de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen hen als echtgenoten zullen bestaan, regelen in afwijking van hetgeen tussen hen zonder die overeenkomst zou gelden, dient immers ook zelf te worden aangemerkt als huwelijkse voorwaarde in de zin van artikel 1:114 BW. Krachtens artikel 1:115 BW moeten huwelijkse voorwaarden op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan. Deze notariële tussenkomst strekt mede tot bescherming van de partijen bij de op te stellen akte van huwelijkse voorwaarden. Daarom kan van conversie in een enkel tussen partijen geldende regeling geen sprake zijn.
10. Krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel is niet toepasselijk voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij de beantwoording van de vraag of bij de afrekening tussen voormalige echtelieden na ontbinding van het huwelijk op grond van redelijkheid en billijkheid dient te worden afgeweken van de huwelijkse voorwaarden, kan zeer wel belang worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, ook als dat gedrag afweek van de huwelijkse voorwaarden. Ter beoordeling hiervan is het navolgende van belang.
11. Partijen zijn op 26 februari 1983 verhuisd naar De Bronzen Eik te Sellingen. Zij zijn daar een recreatieboerderij gestart in de vorm van een besloten vennootschap. In verband met een eerder faillissement van de man zijn het onroerend goed en de onderneming op naam van de vrouw gesteld. Partijen hebben aanzienlijke inkomsten gerealiseerd met de opvang van asielzoekers in De Bronzen Eik. Partijen twisten over ieders aandeel in de werkzaamheden die de exploitatie van de recreatieboerderij meebracht. De Bronzen Eik B.V. is begin 1999 verkocht.
12. Alvorens partijen medio 2008 definitief uit elkaar zijn gegaan, hebben zij in 1999 ook al een periode gescheiden van elkaar geleefd. Ter zitting heeft de man de aanhoudende stelling van de vrouw beaamd dat hij ter gelegenheid van hun tijdelijke scheiding in 1999 ƒ 427.980,39 heeft ontvangen van de rekening-courant van De Bronzen Eik B.V. Het hof leidt hieruit af dat partijen bij de afrekening in 1999 (kennelijk) op grond van de redelijkheid en billijkheid vrijwillig zijn afgeweken van de ruim dertig jaren eerder tussen hen overeengekomen "koude uitsluiting".
13. Gesteld noch gebleken is dat het gezamenlijk vermogen van partijen in 1999 meer bedroeg dan tweemaal het aan de man uitgekeerde bedrag van ƒ 427.980,39. Nu over de afzonderlijke bestanddelen noch over de totale omvang van het vermogen in 1999 exacte duidelijkheid is verschaft, gaat het hof ervan uit, mede gelet op de stellingen van partijen, dat het toen aanwezige vermogen gelijkelijk tussen partijen is verdeeld.
14. De vrouw heeft verder gesteld dat partijen, nadat zij in 2002 weer bij elkaar waren gekomen, de vermogens die aan ieder van hen in 1999 waren toegescheiden apart hebben gehouden en dat zij sindsdien hebben geleefd overeenkomstig de uit 1965 daterende huwelijkse voorwaarden. De man heeft hier niets tegenin gebracht.
15. Op grond van de onbetwiste stelling van de vrouw, gaat het hof ervan uit dat sinds de hereniging van partijen in 2002 geen boedelmenging meer heeft plaatsgevonden en dat de goederen en schulden van de man respectievelijk de vrouw sedertdien privé zijn gebleven.
16. Het vorenstaande brengt mee dat, ook al zou daar juridisch gezien ruimte voor zijn, tussen partijen feitelijk niets meer te verrekenen valt. Reeds daarom komt het hof niet toe aan het buiten toepassing laten van artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden wegens strijdigheid met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zoals de man primair heeft gesteld.
17. De man wenst subsidiair een vergoeding van de vrouw van € 2.000,- netto per maand over de periode van maart 1983 tot en met december 1994 ter zake van arbeidsbeloning.
18. Wanneer in het geval van uitsluiting van iedere gemeenschap mede door de inspanningen van de ene echtgenoot het vermogen van de andere echtgenoot is vermeerderd, rijst de vraag of eerstgenoemde op een deel van de vermogens-vermeerdering aanspraak kan maken. Een dergelijke aanspraak kan niet worden gegrond op art. 1:81, noch op ongerechtvaardigde verrijking of de redelijkheid en billijkheid zonder meer. Wel is denkbaar dat de redelijkheid en billijkheid derogeren aan hetgeen uit de huwelijkse voorwaarden voortvloeit. De enkele omstandigheid dat door arbeidsinspanningen van de een het vermogen van de ander is toegenomen, is daarvoor echter onvoldoende.
19. Het subsidiaire verzoek van de man heeft betrekking op de periode waarin partijen De Bronzen Eik B.V. exploiteerden. Ondanks dat partijen het er niet over eens zijn wie welk aandeel van de werkzaamheden op de recreatieboerderij voor zijn rekening heeft genomen, is duidelijk dat zij daar in die periode samen goed van hebben geleefd met hun gezin. Partijen hebben het bij de afrekening in 1999 kennelijk redelijk en billijk gevonden aan ieder een bedrag van ƒ 427.980,39 toe te delen. De door partijen over en weer geleverde diensten en het daarmee verband houdende arbeidsloon worden geacht in dit bedrag te zijn verdisconteerd.
20. Op grond van al het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, dient het meer subsidiaire verzoek van de man om een vergoeding van € 300.000,- van de vrouw te ontvangen uit hoofde van de redelijkheid en billijkheid eveneens te worden afgewezen.
Slotsom
21. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Jonkman, voorzitter, Garos en Hulsebosch, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 15 april 2010 in bijzijn van de griffier.