ECLI:NL:GHLEE:2010:BM2539

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001078-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte voor poging tot zware mishandeling met een bierfles

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen. De minderjarige verdachte is veroordeeld voor het plegen van een poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 5 juli 2008 in [plaats], waar de verdachte de aangever, [benadeelde], met een bierfles tegen het hoofd sloeg. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat de fotoconfrontatie niet op de juiste wijze was uitgevoerd, wat zou kunnen leiden tot een persoonsverwisseling. Het hof verwierp deze bewijsverweren en oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar waren. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan. De straf werd bepaald op een onvoorwaardelijke werkstraf van 180 uren, met een subsidiaire vervangende jeugddetentie van 90 dagen. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €566,10 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de aangever, die door het geweld letsel had opgelopen.

Uitspraak

parketnummer: 24-001078-09
parketnummer eerste aanleg: 18-641056-08
Arrest van 23 april 2010 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 17 april 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Gosselaar, advocaat te Winschoten.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De kinderrechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat is vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende jeugddetentie.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij ad ? 566,10 geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel
zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 05 juli 2008 te [plaats ], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] met een (bier)fles tegen het hoofd heeft geslagen/getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 05 juli 2008 te [plaats ], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), met een (bier)fles tegen het hoofd heeft geslagen/getroffen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde.
Meer in het bijzonder heeft zowel de verdachte, als zijn moeder, in wiens gezelschap de verdachte volgens diverse in het strafdossier aanwezige verklaringen van getuigen zou hebben verkeerd ten tijde en ter plaatse van het ten laste gelegde, ontkend daar toen aanwezig te zijn geweest.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Hiertoe is gesteld dat de fotoherkenning van de verdachte door aangever [benadeelde] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet kan meewerken tot het bewijs.
Dit omdat die herkenning pas maanden nadat het ten laste gelegde voorval zich heeft voorgedaan heeft plaatsgevonden, aan de hand van een enkelvoudige fotoconfrontatie die niet op de voorgeschreven wijze is uitgevoerd.
De raadsman heeft er tevens op gewezen dat aangever [benadeelde] zijn belager heeft omschreven als een persoon met een normaal postuur en zwart haar. De verdachte voldoet niet aan deze omschrijving, aangezien hij lang en smal is en geen zwart haar heeft, aldus de raadsman. Daarnaast heeft [benadeelde] geen eigen wetenschap van de identiteit van zijn belager, maar heeft hij van omstanders gehoord dat het zou gaan om [verdachte], aldus de raadsman.
Daarbij is van belang dat in de omgeving van [plaats ] - en meer in het bijzonder in [plaats ] zelf - meerdere personen, genaamd [verdachte], wonen en dat zowel [benadeelde], als de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de persoon, die het ten laste gelegde voorval volgens hen heeft gepleegd, hebben aangeduid met de naam [verdachte], hetgeen niet de naam is van de verdachte. Hij immers heet [verdachte], aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij zowel [verdachte], als [verdachte], als [verdachte] wordt genoemd.
Voor zover de raadsman heeft beoogd te stellen dat niet de verdachte kan zijn bedoeld, wanneer aangever en getuigen het hebben over [verdachte], mist dat verweer derhalve feitelijke grondslag.
Het hof stelt voorts vast dat de verdachte bij de politie op een gegeven moment in beeld kwam als verdachte en vervolgens als zodanig is verhoord op 22 oktober 2008. Bij dat verhoor, waarbij de verdachte zowel heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde, als daar toen ter plaatse te zijn geweest, heeft de verdachte aan de politie toestemming gegeven een foto van hem te maken en de aangever en getuigen daarmee te confronteren. Volgens de verdachte zou dan blijken dat hij niet degene is geweest die [benadeelde] heeft mishandeld. Dat pakt echter anders uit: zowel [benadeelde] als [getuige 1], als [getuige 2] verklaren vervolgens de verdachte te herkennen aan de hand van die foto, van welke foto de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij daarop is afgebeeld.
Welke de regels zijn waaraan deze fotoherkenning zou zijn onderworpen en aan welke regel(s) niet zou zijn voldaan, is niet aangegeven door de raadsman. Daarmee is het verweer niet uitdrukkelijk onderbouwd. Voor zover de raadsman gedoeld heeft op de voorschriften van het Besluit Toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (22.1.2002, Stb. 46), stelt het hof vast dat dit besluit alleen betrekking heeft op een zogenaamde Oslo-confrontatie. De (enkelvoudige) fotoconfrontatie valt niet onder dat besluit. Voor de enkelvoudige fotoconfrontatie gelden geen specifieke procedureregels.
Een dergelijke fotoconfrontatie moet uiteraard voldoen aan de regels van een eerlijke en zorgvuldige procedure, waarbij hier te denken is aan het achterwege blijven van enige sturing van de aangever en getuigen door de politie. Dat daaraan niet is voldaan, is niet gebleken.
De enkele omstandigheid dat bedoelde fotoconfrontatie pas circa drie-en-een-halve maand later heeft plaatsgevonden, doet niet noodzakelijkerwijs afbreuk aan de betrouwbaarheid van de fotoherkenning. Daarbij acht het hof van belang dat aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet alleen de verdachte aan de hand van een foto hebben herkend, maar ook zijn moeder (eveneens aan de hand van een foto), in wiens gezelschap de verdachte volgens aangever en die getuigen verkeerde ten tijde en ter plaatse van het ten laste gelegde voorval.
De verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] worden, voor zover het betreft de aanwezigheid van de moeder van de verdachte, ondersteund door de verklaring daaromtrent van de getuige [getuige 3].
Het hof acht het voorts, mede gelet op de waarneming van het hof ter terechtzitting van het postuur en het kapsel van de verdachte, wel voorstelbaar dat aangever [benadeelde] zijn belager (te weten: de verdachte) heeft omschreven als een persoon met een normaal postuur en zwart haar.
Het hof beschouwt de kleur haar van de verdachte, anders dan de raadsman, niet als blond of lichtbruin, maar als donkerbruin. Ten tijde van het ten laste gelegde voorval was het ruim na middernacht en kan het donkerbruine haar van de verdachte er in het donker uit hebben gezien als zwartkleurig. Het hof beschouwt het postuur van de verdachte, lang en smal, als passend bij zijn leeftijd en normaal.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de verklaringen van aangever en de hierboven genoemde getuigen betrouwbaar en gebruikt het hof die verklaringen als bewijsmiddel.
Van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan aannemelijk zou kunnen worden dat sprake is van een persoonsverwisseling, is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat meerdere personen in de woonplaats en woonomgeving van de verdachte eenzelfde voor- en/of achternaam als de verdachte voeren, kan - gelet op hetgeen de aangever en de hierboven genoemde getuigen hebben verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde - hieraan niet afdoen. Niet gesteld of gebleken is immers van feiten en/of omstandigheden met betrekking tot een zodanige gelijkenis van de verdachte en één of meer van zijn naamgenoten dat een persoonsverwisseling denkbaar of mogelijk is.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het bewijsverweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juli 2008 te [plaats ], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] met een bierfles tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever [benadeelde]. Dit strafbare feit vond 's nachts plaats nabij horecagelegenheden in [plaats ], onder de ogen van het daar aanwezige uitgaanspubliek.
De verdachte kwam op [benadeelde] af, op het moment dat [benadeelde] de moeder van de verdachte, die in kennelijk aangeschoten toestand verkeerde en ten val was gekomen, weer op de been wilde helpen. De verdachte heeft op dat moment - om onopgehelderde redenen - [benadeelde] met een bierfles tegen het hoofd, vlakbij het linkeroog, geslagen. Deze gewelddadige handeling van de verdachte rekent het hof de verdachte zwaar aan. Het betreft immers een risicovolle handeling, aangezien bij een dergelijke ongecontroleerde slag met een fles tegen het gezicht het veelal van toeval afhankelijk is of daarbij al dan niet ernstig tot zeer ernstig letsel ontstaat. Voor het opgelopen letsel in zijn gezicht heeft aangever zich die nacht in het ziekenhuis moeten laten behandelen. Door het plegen van dit feit heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van [benadeelde] geschonden en heeft hij [benadeelde] (tijdelijk) een het gezicht ontsierend letsel bezorgd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2010, waaruit ten voordele van de verdachte blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze uit het rapport van de raad voor de Kinderbescherming van 23 januari 2009, alsmede zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken. Hieruit blijkt dat er geen zorgen zijn met betrekking tot de persoonlijke situatie van de verdachte, zij het dat daarbij een voorbehoud wordt gemaakt op het punt van de agressieregulatie van de verdachte.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede gelet op de door het hof gehanteerde richtlijn voor straftoemeting inzake poging tot zware mishandeling, is het hof van oordeel dat uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, dient te worden opgelegd, van de duur welke in eerste aanleg is opgelegd en thans door de advocaat-generaal is gevorderd.
Vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft door het primair bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal de vordering toewijzen nu deze niet is bestreden en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt. De vordering van € 566,10, vermeerderd met de wettelijke rente, zal derhalve worden toegewezen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 566,10 die door het onder primair bewezen verklaarde strafbaar feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vijfhonderdzesenzestig euro en tien cent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2008 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfhonderdzesenzestig euro en tien cent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende jeugddetentie voor de duur van elf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. W.F. van Zant, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.
Mr. W.F. van Zant is buiten staat dit arrest te ondertekenen.