ECLI:NL:GHLEE:2010:BM2855

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001610-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door directeur garagebedrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, directeur van een garagebedrijf, werd beschuldigd van verduistering en valsheid in geschrift. De feiten vonden plaats tussen 2003 en 2005, waarbij de verdachte zichzelf en een werknemer zou hebben verrijkt ten koste van zijn werkgever. De verdachte had een geldbedrag van € 6.387,32, dat onterecht op zijn rekening was gestort, wederrechtelijk toegeëigend. Daarnaast had hij valse facturen opgemaakt om een renteloze lening aan een werknemer te verhullen.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, die een hogere werkstraf eiste. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van de oplichting van een derde, waarvoor hij werd vrijgesproken.

Het hof overwoog dat de verdachte, ondanks dat het geld op de rekening van zijn echtgenote stond, feitelijk over het geld kon beschikken en dat hij de vordering van de advocaat-generaal niet kon weerleggen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de functie van de verdachte binnen het bedrijf, en concludeerde dat de op te leggen straf passend was. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze in hoger beroep niet was gehandhaafd.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001610-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-673121-05
Arrest van 7 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 18 juni 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 135 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks oktober 2003, in elk geval in of omstreeks 2003, in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bona fide autoverkoper/dealer van het bedrijf [bedrijf]. en/of die [slachtoffer] een auto verkocht (Opel Astra, kenteken [kenteken]) als ware het een dealerauto met
dealergarantie, waardoor die [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of het aangaan van die koopovereenkomst of schuld;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 10 mei 2005 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, opzettelijk een geldbedrag groot 6387,32 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [bedrijf]., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als onverschuldigde betaling aan verdachte en/of onder gehoudenheid om dat teveel ontvangen geld terug te storten op de rekening van [bedrijf]., onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 tot en met 22 mei 2003, in elk geval in 2003, in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, een inkoopovereenkomst en/of een factuur van het bedrijf [bedrijf].- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk
- een inkoopovereenkomst opgemaakt en/of op die inkoopovereenkomst vermeld dat een motorfiets (Honda CBR 900 RR Fireblade, kenteken [kenteken]) was verkocht/ingeruild door ene [naam], wonende [adres] te [woonplaats], en/of dat die motorfiets door verdachte, in zijn hoedanigheid van inkoper/vestigingsmanager van [bedrijf]., was ingekocht en/of als inruiling geaccepteerd en/of was betaald,
en/of
- een factuur (nummer 030337) opgemaakt waaruit zou moeten blijken dat een motorfiets (Honda CBR 900 RR Fireblade, kenteken [kenteken]) was verkocht en/of dat voor die motor 5350 euro zou zijn betaald,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer], zodat hij van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
feit 2
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van verduistering, nu verdachte feitelijk niet zelf over het onverschuldigd betaalde geld kon beschikken, omdat het geld was gestort op een rekening van zijn echtgenote. Voorts is geen sprake van toe-eigening, omdat verdachte aan de bel heeft getrokken toen hij ontdekte dat het geld ten onrechte was gestort. Een reactie van aangever bleef echter uit.
Het hof overweegt dat verdachte in februari 2004 zonder rechtsgrond een bedrag van bijna ? 6.400,- door de financieringsmaatschappij GMAC op zijn rekening gestort kreeg. Dit bedrag hield verband met de financiering van een door verdachte gekochte auto. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er een fout was gemaakt, omdat het niet juist was dat hij dit geldbedrag kreeg gestort. Feitelijk kwam het er immers op neer dat verdachtes werkgever [bedrijf] tot dit geld gerechtigd was.
Blijkens zijn verklaring afgelegd tegenover de politie heeft verdachte eerst in september 2004, nadat hij door [bedrijf] op deze kwestie was aangesproken, contact opgenomen met de financieringsmaatschappij die het geld feitelijk had gestort, teneinde te proberen de fout van de financieringsmaatschappij recht te zetten. De financieringsmaatschappij heeft aan verdachte medegedeeld dat de betreffende contracten voor haar waren afgesloten. Verdachte heeft echter na die mededeling geen enkel initiatief ontplooid om met zijn werkgever [bedrijf] deze kwestie tot klaarheid te brengen.
Ter zitting van het hof heeft verdachte voorts verklaard dat hij - toen hierna ruzie ontstond tussen hem en [bedrijf] - heeft besloten het geld niet terug te storten maar onder zich te houden teneinde eventuele vorderingen op [bedrijf] te kunnen verrekenen. Uit de bovenomschreven omschreven gang van zaken en de ter zitting afgelegde verklaring maakt het hof op dat verdachte zelf over de gelden kon beschikken, hoewel deze op bankrekening van zijn vrouw stonden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte, alhoewel het geld feitelijk op de rekening van zijn echtgenote stond, zich het geld heeft toege?igend door daarover als heer en meester te beschikken en verwerpt het de verweren van de raadsman.
feit 3
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van valsheid in geschrift, nu verdachte niet het oogmerk had om derden hiermee te misleiden.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte, werkzaam als leidinggevende binnen het bedrijf van aangever, door het opmaken van de in de tenlastelegging genoemde facturen tegenover zijn werkgever heeft willen verhullen dat hij - ten laste van zijn werkgever - in feite een renteloze lening voor de motorfiets heeft verstrekt aan werknemer [naam].
Anders dan het door de raadsman aangehaalde arrest van dit hof van 15 maart 20101, waarin het hof oordeelde dat geen sprake was van misleiding van een derde, omdat aldaar ten laste was gelegd dat de rechtspersoon zelf valse facturen in haar administratie opnam, heeft verdachte in het onderhavige geval door het opmaken van valse facturen het oogmerk gehad een derde (namelijk zijn werkgever) te misleiden omtrent de verstrekte renteloze lening. Het onder 3 ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 10 mei 2005 in de gemeente [gemeente], opzettelijk een geldbedrag groot 6387,32 euro, toebehorende aan het bedrijf [bedrijf]., welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als onverschuldigde betaling aan verdachte onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toege?igend;
3.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 15 tot en met 22 mei 2003, in de gemeente [gemeente], een inkoopovereenkomst en een factuur van het bedrijf [bedrijf].- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk
- een inkoopovereenkomst opgemaakt en op die inkoopovereenkomst vermeld dat een motorfiets (Honda CBR 900 RR Fireblade, kenteken [kenteken]) was verkocht/ingeruild door ene [naam], wonende [adres] te [woonplaats], en dat die motorfiets door verdachte, in zijn hoedanigheid van inkoper/vestigingsmanager van [bedrijf]., was ingekocht en als inruiling geaccepteerd en was betaald,
en
- een factuur (nummer 030337) opgemaakt waaruit zou moeten blijken dat een motorfiets (Honda CBR 900 RR Fireblade, kenteken [kenteken]) was verkocht en dat voor die motor 5350 euro zou zijn betaald,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 2: verduistering;
feit 3: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte, werkzaam als directeur van een garagebedrijf, heeft zich in de periode van
1 februari 2004 tot en met 10 mei 2005 schuldig gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van € 6.387,32, toebehorende aan zijn werkgever. Voorts heeft verdachte zich tussen 15 mei 2003 en 22 mei 2003 schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door valse facturen op te maken, teneinde daarmee tegenover zijn werkgever te verhullen dat hij een renteloze lening heeft verstrekt aan een werknemer ten laste van zijn werkgever.
Door zo te handelen heeft verdachte, die goede arbeidsvoorwaarden had bij zijn werkgever, zichzelf en een werknemer willen verrijken ten koste van zijn werkgever. Daardoor heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van zijn werkgever, maar ook het door zijn werkgever in hem als directeur gestelde vertrouwen beschaamd.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 oktober 2009, blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de feiten alsmede de functie van verdachte binnen het bedrijf van aangever, is het hof van oordeel dat een werkstraf van 100 uren in beginsel passend en geboden is. Mede ter voorkoming van recidive zal het hof de helft van deze straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
De redelijke termijn voor berechting is in totaal met ruim 10 maanden overschreden. Gelet op de op te leggen straf volstaat het hof met de constatering van deze overschrijding.
Benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg gevoegd en is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zijn vordering niet gehandhaafd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding niet voort in het geding in hoger beroep en kan het hof daar niet op beslissen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.
1 Hof Leeuwarden 15 maart 2010, LJN BL7561