ECLI:NL:GHLEE:2010:BM3313

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001339-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van een ambtenaar en diefstal door een ongewenste vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1977 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder mishandeling van een ambtenaar en diefstal. De feiten vonden plaats in maart 2009, waarbij de verdachte zich schuldig maakte aan de mishandeling van een hoofdagent van politie en het stelen van een dekbedovertrekset uit een winkel. Tevens verbleef de verdachte als ongewenste vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat hij niet in het land mocht zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de wet heeft overtreden en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij niet kon terugkeren naar zijn geboorteland, en het hof heeft geoordeeld dat hij niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om aan zijn verplichtingen te voldoen. De uitspraak is gebaseerd op de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte, die een negatieve impact hebben op de Nederlandse samenleving. Het hof heeft de gevangenisstraf bepaald op drie maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001339-09
Parketnummers eerste aanleg: 17-880118-09 en 17-753491-09
Arrest van 29 april 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 15 mei 2009 in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn,
niet ter terechtzitting verschenen.
Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 weken.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant] (hoofdagent van politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in de hand heeft gebeten, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan of bij de [straat] aldaar, heeft weggenomen een dekbed-overtrekset, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
hij in of omstreeks 14 maart 2009 tot en met 18 maart 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
4.
hij op of omstreeks 21 januari 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], (in elk geval) in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 18 maart 2009 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant] (hoofdagent van politie), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in de hand heeft gebeten, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op 14 maart 2009 te [plaats], in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (winkel)pand, gelegen aan de [straat] aldaar, heeft weggenomen een dekbed-overtrekset, toebehorende aan het (winkel)bedrijf [bedrijf], zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
hij in de periode van 14 maart 2009 tot en met 18 maart 2009 te [plaats], in de gemeente [gemeente], als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
4.
hij op 21 januari 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens mishandeling opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
2.
diefstal, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
3. en 4. telkens:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid
Door de raadsvrouw is ter terechtzitting ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde aangevoerd dat het voor verdachte onmogelijk is om terug te keren naar [geboorteplaats]. Verdachte dient derhalve wegens afwezigheid van alle schuld te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsvrouw betoogd dat uitzetting naar het land van herkomst niet aan de orde is, omdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst een in dat kader gevoerde beroepsprocedure heeft ingetrokken en een schadevergoeding heeft betaald aan verdachte.
Het hof overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat verdachte niet uit Nederland kan vertrekken. De raadsvrouw heeft geen bescheiden overgelegd die haar standpunt kunnen staven. Evenmin heeft de raadsvrouw stukken overgelegd met betrekking tot de beroepsprocedure waarnaar zij heeft verwezen. De enkele omstandigheid dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst haar beroep heeft ingetrokken en een schadevergoeding heeft betaald is onvoldoende om daaruit te kunnen concluderen dat (de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft geaccepteerd dat) verdachte niet uit Nederland kan vertrekken.
Ook anderszins is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat verdachte zijnerzijds alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd teneinde aan zijn verplichting om Nederland te verlaten te voldoen.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep op afwezigheid van alle schuld ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde verworpen.
Strafuitsluitingsgronden zijn ook overigens niet aanwezig. Het hof acht verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 18 maart 2009 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Verdachte werd door verbalisanten op grond van de Opiumwet onderworpen aan een onderzoek van de kleding. Daarbij heeft verdachte één van de verbalisanten met kracht in zijn hand gebeten. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Op 14 maart 2009 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal. Verdachte heeft een dekbedovertrek weggenomen uit een winkelfiliaal van de [bedrijf] te [plaats]. Door het plegen van dit feit heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander, maar de betrokkene ook financieel nadeel berokkend.
Verdachte verbleef van 14 maart 2009 tot en met 18 maart 2009 en op 21 januari 2009 als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat hij bij beschikking van 20 juni 2006 tot ongewenste vreemdeling was verklaard. Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten, is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
Het hof heeft rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 2 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder het verblijf in Nederland als ongewenst vreemdeling.
Uit de door het hof gehanteerde oriëntatiepunten voor dit delict blijkt dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend is. De gevangenisstraf wordt telkens met één maand verhoogd voor elke keer dat verdachte in een periode van vijf jaar voorafgaande aan de terechtzitting eerder veroordeeld is geweest wegens artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, tenzij er na die veroordeling geen redelijke periode is verstreken die de verdachte in staat heeft gesteld zijn verblijf in Nederland te be?indigen. Hierbij moet worden gedacht aan een periode van drie tot zes maanden.
Verdachte is eerder veroordeeld wegens artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, voor een feit begaan op 6 februari 2009, en - bij arrest van dit hof van heden - voor een feit begaan op 6 maart 2009. In de onderhavige zaak wordt verdachte veroordeeld voor dergelijke feiten begaan op 21 januari en 14 tot en met 18 maart 2009. Het hof is van oordeel dat tussen al deze feiten geen redelijke periode is verstreken die de verdachte in staat heeft gesteld zijn verblijf in Nederland te be?indigen. Het hof is daarom van oordeel dat geen aanleiding bestaat tot de verhoging als bedoeld in de oriëntatiepunten.
Gelet op voornoemde is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 43a, 57, 63, 197, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. G.M. van der Meer en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van S. van Krugten als griffier, zijnde mr. S.J. van der Woude buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.