Inhoudelijk
4.2 Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, eerste lid, van de WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2007 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer). De met inachtneming van dit waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.3 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van
systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
4.4 Bij betwisting van de vastgestelde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2007 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum.
4.5 Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde verwijst de heffingsambtenaar onder meer naar het in de fase van het beroep bij de rechtbank door hem ingebrachte taxatierapport van een WOZ-taxateur en een overzicht van de transactiegegevens van referentieobjecten. In hoger beroep wijst de heffingsambtenaar onder andere op de omstandigheid dat belanghebbende de woning in juni 2009 heeft verkocht voor een aanzienlijk hoger bedrag dan de -na bezwaar- vastgestelde waarde.
4.6 De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen van de uitbreiding van de biovergistingsinstallatie en heeft op grond daarvan de waarde verminderd met een bedrag van € 15.000. Het hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank op grond van de hierna weergegeven overwegingen niet.
4.7 Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het door hem ingebrachte rapport van een waardedeskundige voldoende aannemelijk maakt dat de waarde, zoals nader bepaald bij de uitspraak op het bezwaar, niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft geen taxatieverslag of opinie van een deskundige met betrekking tot de waarde in het geding gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende (met name) geluidsoverlast ervaart van de nabij de woning gelegen biovergistingsinstallatie. Evenmin is in geschil dat deze overlast bestaat uit laagfrequent geluid en dat de mate waarin het geluid wordt waargenomen, en als overlast wordt ervaren, zeer persoonlijk is. Het hof begrijpt uit de stellingen van partijen dat het geluid sterker wordt waargenomen door mensen die ouder zijn dan 35 jaar. Dit betekent dat de aanwezigheid van de biovergistingsinstallatie sommige belangstellenden zal weerhouden van het kopen van de woning. De markt van kopers van woningen is echter divers. Uit de verkoop in juni 2009 van de onroerende zaak voor € 375.000 en in september 2009 van de soortgelijke woning a-straat 24 voor € 365.000, komt naar voren dat de door belanghebbende ervaren geluidsoverlast geen factor vormt die in een qua prijsniveau oplopende markt voor deze woningen tot (belangrijk) lagere waarden leidt.
4.8 Ter zitting is namens belanghebbende nog aangevoerd dat er geluidsdempers bij de biovergistingsinstallatie zijn geplaatst nadat de gemeente handhavend ging optreden. Dit optreden vond pas plaats nà de peildatum, zodat op 1 januari 2007 meer geluid werd geproduceerd, dan ten tijde van de verkopen. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheid niet van invloed is op de onderhavige waarde. In dit verband merkt het hof op dat blijkens het door belanghebbende overgelegde chronologische overzicht met betrekking tot de oprichting van de biovergistingsinstallatie de geluidshinder eerst vanaf maart 2007 door het in gebruik nemen van een tweede biovergister van dien aard werd, dat handhaving van de desbetreffende geluidsnormen door bewoners van de a-straat aan de gemeente is gevraagd. Het hof acht niet zonder meer aannemelijk dat de daarna uiteindelijk getroffen maatregelen ertoe hebben geleid dat een qua geluidsoverlast betere situatie is ontstaan dan op 1 januari 2007 het geval was.
4.9 Het hiervoor overwogene brengt mee dat het beroep van de heffingsambtenaar gegrond is. Dit betekent dat de grieven voor het overige geen nadere bespreking behoeven.
4.10 Het hof zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen.