ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4248

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.499/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A. Kuiper
  • J. Fikkers
  • M. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming omgangsregeling tussen gewezen echtelieden

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de nakoming van een omgangsregeling voor hun kinderen. Het geding is gestart na een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen op 26 januari 2010. [Appellant] heeft op 19 februari 2010 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarin hij drie grieven heeft geformuleerd. De kern van de zaak draait om de interpretatie van de omgangsregeling, die bepaalt dat de kinderen gedurende de helft van de vakanties bij [appellant] dienen te verblijven.

Het hof heeft vastgesteld dat de omgangsregeling zo is geformuleerd dat het aan de partijen zelf is om invulling te geven aan de afspraken over de omgang tijdens de vakanties. Het hof oordeelt dat er geen plaats is voor rechterlijk ingrijpen, tenzij een van de partijen zich niet houdt aan de gemaakte afspraken. [Appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] zich niet aan de afspraken heeft gehouden, maar het hof oordeelt dat [geïntimeerde] door bijzondere weersomstandigheden een beroep op overmacht kan doen. Het hof benadrukt dat van beide partijen souplesse en toegeeflijkheid verwacht mag worden bij de uitvoering van de afspraken.

De conclusie van het hof is dat de grieven van [appellant] falen, en dat het vonnis van de rechtbank Groningen moet worden bekrachtigd. Het hof compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is gedaan op 11 mei 2010 door het gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

Arrest d.d. 11 mei 2010
Zaaknummer 200.058.499/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeenteplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. W. Eelsing, kantoorhoudende te Ter Apel, gemeente Vlagtwedde,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeenteplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. M. Hoekman-Haan, kantoorhoudende te Stadskanaal.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis uitgesproken op 26 januari 2010 door de voorzieningenrechter van de
rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 februari 2010 (met producties) is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 maart 2010.
Het petitum van het appelexploot luidt:
"(…) het Gerechthof behage te vernietigen het vonnis, op 26 januari 2010 door de Voorzieningenrechter in de Rechtbank te Groningen tussen partijen gewezen, en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog zal worden veroordeeld om volledig mee te werken aan de uitvoering van de omgangsregeling door het afgeven van de kinderen [kind] en [kind] aan [appellant], en wel gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke keer dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met machtiging van [appellant] tot het inroepen van de hulp van de politie, en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, met als conclusie:
"(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen als zijnde ongegrond en het Uw Edelachtbaar Hof moge behagen te bevestigen, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden het vonnis van de Rechtbank Groningen d.d. 26 januari 2010, met veroordeling van de man in de kosten van de onderhavige procedure in beide instanties."
Tot slot heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 en 2.2) van het bestreden vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. De grieven van [appellant] komen tezamen neer op de stelling dat [geïntimeerde] zich niet aan de omgangsregeling houdt en dat het nodig is op niet-nakoming een dwangsom te stellen. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
3. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] aldus dat hij meent recht te hebben op omgang met de kinderen gedurende de helft van iedere vakantie.
Naar 's hofs oordeel zou, indien [appellant] moet worden gevolgd in zijn stellingen, daarmee de tekst van de omgangsregeling te eng wordt geïnterpreteerd. De omgangsregeling is immers zodanig geformuleerd dat het aan partijen zelf wordt overgelaten om aan de zinsnede "gedurende de helft van de vakanties" in onderling overleg invulling te geven. Aard en duur van de vakanties gedurende de loop van een jaar nopen daar ook toe, al was het maar omdat het uit praktisch oogpunt niet altijd mogelijk zal blijken te zijn dat de vakanties zo worden opgedeeld dat de kinderen steeds gedurende de ene helft ervan bij hun moeder, en de andere helft bij hun vader verblijven. Daar komt in dit geval bij dat de kinderen een deel van de vakantie(s) plegen door te brengen in Polen, alwaar hun grootouders van moederszijde woonachtig zijn. Aangenomen moet worden dat alleen de reisafstand al een halvering van de vakantie bemoeilijkt.
3.1 Het is derhalve aan partijen om afspraken te maken over het functioneren van de omgangsregeling gedurende de vakanties. Eerst indien zou blijken dat een van partijen zich dan niet houdt aan de gemaakte afspraken, ligt er een taak voor de rechter om op vordering van een van partijen de ander tot nakoming te veroordelen.
3.2 [appellant] voert aan dat [geïntimeerde] zich niet heeft gehouden aan de afspraak omtrent de verdeling van de kerstvakantie. Hij heeft evenwel niet, en laat staan gemotiveerd, weersproken dat [geïntimeerde] door bijzondere weersomstandigheden een beroep op overmacht toekomt. Van beide partijen dient in zo'n geval souplesse te worden verwacht bij de uitvoering van gemaakte afspraken en enige toegeeflijkheid ten gunste van de aldus 'benadeelde' ouder bij nieuwe afspraken. Zoals de omgangsregeling nu is geformuleerd, is er geen plaats voor rechterlijk ingrijpen als in dit kort geding door [appellant] gevorderd en met name ook niet voor het opleggen van een dwangsom.
3.3 De conclusie moet daarom luiden dat de vordering niet toewijsbaar is.
De slotsom
4. De slotsom luidt dat de grieven falen, hetgeen ertoe leidt dat het vonnis in kort geding waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
Het hof vindt in de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn aanleiding de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren in de hierna te melden vorm.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat partijen ieder de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Fikkers en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 mei 2010 in bijzijn van de griffier.