Beschikking d.d. 6 mei 2010
Zaaknummer 200.062.411/01
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Atema,
kantoorhoudende te Assen,
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Bosma,
kantoorhoudende te Assen;
2. Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 11 februari 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen - voor zover hier aan de orde - de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [2002] te [geboorteplaats], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [2003] te [geboorteplaats], met ingang van 10 februari 2010 voor een termijn van drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld van BJZ. Voorts heeft de kinderrechter met ingang van 10 februari 2010 voor een termijn van vier weken een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] verleend in een voorziening voor pleegzorg.
Bij beschikking van 10 maart 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen - voor zover hier van belang - de beschikking van 10 februari 2010, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2010, voor wat betreft de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing bekrachtigd en aansluitend de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 10 mei 2010. De kinderrechter heeft voorts de beslissing over de (definitieve) ondertoezichtstelling aangehouden en de raad met het oog daarop verzocht onderzoek te doen en advies uit te brengen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 13 april 2010, heeft de moeder primair verzocht de beschikking van 10 maart 2010 te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd) en (in zoverre) opnieuw beslissende de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek (het hof begrijpt: tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing) en subsidiair te bepalen dat de bekrachtiging van de beschikking van 11 februari 2010 bij de beschikking van 10 maart 2010 en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht tot 10 maart 2010 (het hof begrijpt: 10 mei 2010) vernietigd worden, althans dat de machtigingen door het hof beëindigd worden.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 april 2010, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking van 10 maart 2010 te bekrachtigen en deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van 27 april 2010 met bijlage van mr. Atema.
Ter zitting van 28 april 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is mevrouw A. Ganzenvoort verschenen. De vader is niet verschenen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bosma. Namens BJZ is mevrouw M. Boelens ter zitting verschenen. Zij is de gezinsvoogd van [kind 1] en [kind 2].
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Sinds het uiteengaan van de ouders medio 2004 wonen [kind 1] en [kind 2] bij de vader. Op 9 februari 2010 zijn de kinderen met toestemming van de vader in een pleeggezin geplaatst. Daags nadien heeft de vader zijn toestemming aan deze vrijwillige uithuisplaatsing ingetrokken.
2. Op verzoek van de raad heeft de kinderrechter op 10 februari 2010 ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] mondeling een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing afgegeven. Ter zitting van 24 februari 2010 zijn de belanghebbenden, onder wie de ouders, gehoord.
3. Bij beschikkingen van 11 februari 2010 en 10 maart 2010 heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissingen is het appel van de moeder gericht.
De machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing
4. De grief van de moeder in appel luidt dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing op 9 maart 2010 reeds was verstreken, zodat de eerst op 10 maart 2010 door de kinderrechter uitgesproken verlenging van deze termijn te laat en dus nietig is.
5. De raad heeft de kinderrechter in zijn inleidend verzoekschrift van 11 februari 2010 verzocht om [kind 1] en [kind 2] onder toezicht te stellen van BJZ voor de duur van één jaar en om deze maatregel alvast voorlopig uit te spreken voor de duur van drie maanden, omdat dit dringend en onverwijld noodzakelijk is. Daarnaast heeft de raad de kinderrechter verzocht om BJZ te machtigen de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen.
6. Uit de onderlinge samenhang tussen de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en de context van het inleidend verzoekschrift van de raad, leidt het hof af dat de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing, evenals de voorlopige ondertoezichtstelling, is verzocht voor de duur van drie maanden.
7. Bij beschikking van 11 februari 2010 heeft de kinderrechter zijn mondelinge beslissing van 10 februari 2010 op schrift gesteld. Daarbij is overwogen dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld worden voor de duur van drie maanden. De termijn van de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing heeft de kinderrechter beperkt tot een termijn van vier weken, nu het gaat om een ingrijpende maatregel. Voor het overige is het verzoek van de raad aangehouden.
8. De door de raad verzochte machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden is bij beschikking van 11 februari 2010 met ingang van 10 februari 2010 verleend voor een termijn van vier weken, te weten tot en met 9 maart 2010. In die beschikking is het verzoek van de raad voor de resterende duur van de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing, te weten van 10 maart 2010 tot 10 mei 2010, aangehouden, zodat de kinderrechter daarover later nog een beslissing diende te nemen. Dit laatste heeft de kinderrechter bij beschikking van
10 maart 2010 gedaan.
9. Ondanks dat de termijn van vier weken op 10 maart 2010 reeds één dag was verlopen, was de kinderrechter toen nog immer gehouden een beslissing te nemen over het op 11 februari 2010 aangehouden deel van het verzoek van de raad, namelijk de resterende termijn van de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing (10 maart 2010 tot 10 mei 2010). De kinderrechter heeft in zijn beschikking van 10 maart 2010 dan ook ten onrechte gesproken van een verlenging van de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing. Strikt genomen was nog steeds sprake van een beslissing op het eerste verzoek van de raad om een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] te verlenen voor de duur van drie maanden.
10. Voor zover mr. Atema heeft beoogd te stellen dat de bekrachtiging van de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing bij beschikking van 10 maart 2010 ook te laat is gedaan, zal het hof die stelling passeren. De betreffende bekrachtiging is naar het oordeel van het hof slechts de bevestiging van het feit dat de beschikking van 11 februari 2010 haar kracht voor wat betreft de verlening van de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing niet heeft verloren, nu de kinderrechter binnen een termijn van veertien dagen na deze beschikking de belanghebbenden bij het verzoek tot uithuisplaatsing, onder wie de ouders, heeft gehoord althans hen in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.
11. Nu de moeder overigens geen inhoudelijke grieven tegen de beschikkingen van 11 februari 2010 en 10 maart 2010 heeft geformuleerd, dienen deze in stand te blijven.
Slotsom
12. Op grond van het voorgaande dienen de beschikkingen waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Jonkman en Van Veen, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 6 mei 2010 in bijzijn van de griffier.