ECLI:NL:GHLEE:2010:BM6042

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.505/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Zandbergen
  • A. Tjallema
  • H. van Rijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling voor gelegde siergrindvloer en tegenvordering wegens schade

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante], een V.O.F. gevestigd te [vestigingsplaats], en [geintimeerde], die een siergrindvloer heeft laten leggen door [appellante]. De appellante heeft een bedrag van € 2.520,75 in rekening gebracht voor de werkzaamheden, maar [geintimeerde] heeft deze rekening niet voldaan. Hij beroept zich op opschorting en verrekening met een tegenvordering die voortvloeit uit schade aan een deur, vloertegels, een bubbelbad en de bijbehorende leidingen en pomp. De zaak is in eerste aanleg behandeld door de rechtbank Assen, waar meerdere vonnissen zijn uitgesproken, en is vervolgens in hoger beroep gebracht door [appellante].

Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld, waarbij de eerste twee grieven zich richtten tegen de conclusie van de kantonrechter dat het bad in zijn geheel moest worden vervangen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van krassen op het bad en dat de schade aan de pompinstallatie niet uitsluitend aan [geintimeerde] kan worden toegeschreven. Het hof concludeert dat de kantonrechter niet voldoende onderbouwd heeft waarom de pomp al in 2004 had moeten vastlopen en dat de schade aan de pomp niet is bewezen door [geintimeerde].

Uiteindelijk vernietigt het hof het vonnis van de kantonrechter voor zover [appellante] is veroordeeld tot betaling van € 17.060,36, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak van het hof is gedaan op 25 mei 2010.

Uitspraak

Arrest d.d. 25 mei 2010
Zaaknummer 200.023.505/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[naam] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R.J. Skála, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geintimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 12 juni 2007, 13 november 2007, 22 januari 2008 en 19 augustus 2008 door de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 6 november 2008 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 19 augustus 2008 met dagvaarding van [geintimeerde] tegen de zitting van 10 februari 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen, rolnummer 194431 CV EXPL 06-4014 gewezen tussen de appellante als eiseres in conventie, en de geïntimeerde als gedaagde in conventie, eiser in reconventie, gedaagde in reconventie te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van de oorspronkelijke eiseres toe te wijzen met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, met afwijzing van de vordering in reconventie."
Tegne [geintimeerde] is verstek verleend.
Hierna heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft zeven grieven opgeworpen.
De beoordeling
Het geschil
1. Het gaat in deze zaak om een door [appellante] in opdracht van [geintimeerde] gelegde siergrindvloer. [appellante] heeft daarvoor € 2.520,75 aan [geintimeerde] in rekening gebracht. Die rekening heeft [geintimeerde] niet voldaan omdat hij zich op opschorting en verrekening heeft beroepen met een tegenvordering ter zake van door [appellante] veroorzaakte schade aan een deur, aan vloertegels en aan een bubbelbad en - vooral - de bijbehorende leidingen en een pomp, die met het bad onverbrekelijk verbonden zijn.
2. In conventie heeft [appellante] veroordeling van [geintimeerde] gevorderd tot betaling van haar nota, vermeerderd met rente en kosten. In reconventie heeft [geintimeerde] zijn schadevordering ingesteld, welke schade hij overeenkomstig de bevindingen van een door hem ingeschakelde deskundige (Hagedoorn) heeft begroot op € 18.337,53. Overeenkomstig de bevindingen van een daarna door de kantonrechter benoemde deskundige (Quinta TM) is in conventie het opschortings- en verrekeningsverweer gehonoreerd, onder afwijzing van de vordering van [appellante]. In reconventie is de vordering van [geintimeerde] overeenkomstig de begroting van Quinta TM toegewezen tot het na verrekening resterende saldo van € 17.060,36.
De grieven I en II
3. De eerste twee grieven zijn gericht tegen de dragende overwegingen van het eindvonnis en lenen zich voor gemeenschappelijke behandeling. Met deze grieven wordt bestreden dat het bad in zijn geheel dient te worden vervangen, zoals de kantonrechter op grond van de bevindingen van Quinta TM en Hagendoorn heeft geconcludeerd.
4. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog het volgende aan toe.
5. De grieven bevatten meer of minder impliciet de volgende, nader te bespreken verwijten.
5.1. Ten onrechte is geen aandacht besteed aan het feit dat krassen op de wand van het bad op meerdere plaatsen aanwezig waren en de [opdrachtnemer voor [appellante]], die herstelwerkzaamheden voor [appellante] heeft uitgevoerd, slechts één krasje heeft gemaakt.
Het hof stelt vast dat [appellante] het in eerste aanleg nog heeft over meerdere door [opdrachtnemer [appellante]] veroorzaakte krassen. Ook in de memorie van grieven gaat zij daarvan in onderdeel 6 uit. In zoverre is de grief onbegrijpelijk. Het hof ziet voorts de relevantie van het verwijt niet in, aangezien de noodzaak van vervanging van het bad niet voortvloeit uit die kras of krassen, maar uit de beschadiging van de bij het bad behorende en daarmee onlosmakelijk verbonden pompinstallatie.
5.2. De kantonrechter heeft miskend dat anderen dan [opdrachtnemer [appellante]] ([appellante]) met een mes of iets dergelijks grind met resten van epoxyhars hebben los gekrabd die vervolgens in het leidingsysteem terecht kunnen zijn gekomen. Meer specifiek: door toedoen van [geintimeerde] is de schade toegenomen. Klaarblijkelijk heeft hij de verdere lijmresten met siergrind zelf verwijderd en heeft hij de losgekrabde restanten weggespoeld.
Het hof kan [appellante] in haar redenering niet volgen, nu alleen vaststaat dat [opdrachtnemer [appellante]] dergelijke beschadigende handelingen heeft verricht. Daarbij zijn grind en resten hars losgeraakt. Ook is onbestreden gebleven dat [geintimeerde] [opdrachtnemer [appellante]] juist heeft tegengehouden toen bleek dat beschadigingen aan de badwand ontstonden. Er is geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat [geintimeerde] zelf (mede) aan de schade heeft bijgedragen. Daarvan is ook geen bewijs aangeboden.
5.3. De kantonrechter heeft miskend dat de pomp al in 2004 had moeten vastlopen als toen al vervuiling in het leidingsysteem is gekomen. Het afspoelen van een kind kan bij onjuist gebruik van het bad ook leiden tot blokkering van de pomp, aldus [appellante].
Dit onderdeel van de grief bevat (anders dan de rapportages van de deskundigen op dit punt) slechts niet onderbouwde veronderstellingen, die om die reden naar het oordeel van het hof aan de bevindingen van de deskundigen niet kunnen afdoen.
5.4. Ten onrechte concludeert de kantonrechter niet dat [geintimeerde] niet de aard en de omvang van de vervuiling van de pompinstallatie heeft bewezen.
Het hof oordeelt dit standpunt zonder toelichting - die ontbreekt - in het licht van de andersluidende bevindingen van de deskundigen ter ondersteuning van de grieven van geen belang.
5.5. Ten onrechte gaat de kantonrechter eraan voorbij dat betrekkelijk eenvoudig de werkelijke oorzaak van de vervuiling op niet te bereiken plaatsen kon worden vastgesteld en dat die vervuiling kon worden afgezogen als die zou worden aangetroffen. Daartoe gebruiken experts en taxateurs volgens [appellante] zogenaamde flexibele kijkbuizen met verlichting.
Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - ziet het hof niet in hoe vervuiling op niet te bereiken plaatsen toch kan worden afgezogen. Nog afgezien daarvan leest het hof in de grief, die het andermaal zonder enige verdere onderbouwing moet stellen, niets dat afbreuk kan doen aan de conclusies van de deskundigen.
5.6. Ten onrechte laat de kantonrechter onbesproken dat Quinta TM heeft geconstateerd dat [geintimeerde] een onjuiste opgave heeft gedaan van de aanschafprijs van het bad.
Het hof ziet de relevantie van deze stelling niet in, nu de kantonrechter is uitgegaan van de door [appellante] niet bestreden lagere, door Quinta TM begrote waarde.
6. Deze grieven falen.
De grieven III en VI
7. De derde en de zesde grief keren zich tegen de veroordeling van [appellante] tot betaling van de kosten van 'papegaai' Hagedoorn en lenen zich in zoverre voor gemeenschappelijk behandeling.
Deze grieven bevatten naar 's hofs oordeel geen argumenten die zich voor een inhoudelijke bespreking lenen. In het licht van de afwijzing van de conventionele vordering valt meer in het bijzonder de diepere betekenis niet in te zien van de uitroep dat die vordering níet is afgewezen.
8. Ook de grieven falen.
De grieven IV en V
9. De vierde en vijfde grief hebben betrekking op de toegewezen bedragen en lenen zich ook voor gemeenschappelijke behandeling. De grieven zien op de volgende posten.
9.1. De door [appellante] gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 449,95 en de kosten van de dagvaarding ad € 71,32. Bij gebreke van verweer had de kantonrechter deze volgens [appellante] moeten toewijzen.
Dit onderdeel van de grief strandt op de afwijzing van de vordering van [appellante] voor wat betreft de hoofdsom. De nevenvorderingen delen hetzelfde lot.
9.2. Een betaling van € 892,50 aan [geintimeerde]. Met deze betaling had de kantonrechter volgens [appellante] rekening moeten houden.
Ter onderbouwing van dit onderdeel van de grief heeft [appellante] brieven overgelegd van Interpolis, waarin wordt meegedeeld dat de door deze verzekeraar erkende schade van in totaal het genoemde bedrag aan [geintimeerde] is betaald door Interpolis en [opdrachtnemer appellante] (het eigen risico van € 660,=). Door deze onderbouwing, en bij gebreke van betwisting van de zijde van [geintimeerde], zal het hof daar ook van uitgaan. Het is juist dat de kantonrechter met die betaling geen rekening heeft gehouden.
10. Op dit onderdeel slagen de grieven. Voor het overige falen deze.
Grief VII
11. De laatste grief heeft naast de overige grieven geen betekenis en kan om die reden inhoudelijk onbesproken blijven.
De slotsom
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd voor zover [appellante] daarin in conventie is veroordeeld tot betaling van € 17.060,36. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. [appellante] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellante] daarin in conventie is veroordeeld om aan [geintimeerde] te voldoen € 17.060,36;
en in zoverre
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] om aan [geintimeerde] te voldoen € 16.167,86;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van dit geding en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerde] in dit hoger beroep op nihil aan verschotten en nihil aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Zandbergen, voorzitter, Tjallema en van Rijssen, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 25 mei 2010 in bijzijn van de griffier.