ECLI:NL:GHLEE:2010:BM6772

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.057/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Streppel
  • A. Verschuur
  • M. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen bij verkoop tractor door huurder aan derde; medeschuld van eigenaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft de verkoop van een tractor door een huurder aan een derde partij, waarbij de eigenaar van de tractor, [appellante], stelt dat de derde partij, [geïntimeerde], onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende onderzoek te doen naar de eigendom van de tractor. De huurder, [huurder], had de tractor op 15 november 2006 gehuurd van [appellante] en heeft deze vervolgens aan [geïntimeerde] verkocht zonder de tractor terug te geven aan [appellante]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig had gehandeld, maar [appellante] ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] inderdaad onrechtmatig had gehandeld door geen onderzoek te doen naar de identiteit van [huurder] en de herkomst van de tractor. Het hof stelde vast dat [geïntimeerde] had moeten verifiëren of [huurder] daadwerkelijk de eigenaar was van de tractor, vooral gezien de omstandigheden van de transactie. Het hof wees erop dat [geïntimeerde] niet te goeder trouw had gehandeld, omdat hij geen identiteitsbewijs had opgevraagd van [huurder].

Daarnaast oordeelde het hof dat er sprake was van medeschuld van [appellante], omdat ook zij geen onderzoek had gedaan naar de identiteit van [huurder] voordat zij de tractor verhuurde. Het hof concludeerde dat de schadevergoedingsplicht van [geïntimeerde] verminderd moest worden, waarbij de schade gelijkelijk over [geïntimeerde] en [appellante] verdeeld werd. Het hof besloot dat [geïntimeerde] 50% van de schade van [appellante] diende te vergoeden. De zaak werd verwezen naar de rol om te bepalen of een deskundige benoemd moest worden om de waarde van de tractor vast te stellen op het moment van de transacties.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 maart 2010
Zaaknummer 200.013.057/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.H. de Vries, kantoorhoudende te Wolvega.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis
uitgesproken op 16 juli 2008 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 augustus 2008, zoals hersteld bij exploot van
18 augustus 2008, is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd
vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 september 2008.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt:
'bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Leeuwarden, gewezen op 16 juli 2008 onder zaaknummer 85485/ HA ZA 07-807, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke vorderingen van appellant als eiseres in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, alles met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties.'
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] onder overlegging van een productie verweer gevoerd met als conclusie:
'1. te bekrachtigen het vonnis waarvan beroep;
2. [appellante] te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
Eén en ander uitvoerbaar bij voorraad.'
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft zeven grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.12) van genoemd vonnis van 16 juli 2008 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief I is gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief I zal worden overwogen.
2. Het hof zal naar aanleiding van de betwisting in grief I niet als vaststaand aannemen - zoals de rechtbank in r.o. 2.5 en 2.6 als vaststaand heeft aangenomen - dat [huurder] vergezeld werd van een vrouw die zich voorstelde als [partner van huurder] en dat die vrouw de partner was van [huurder]. Evenmin zal het hof als vaststaand aannemen dat [geïntimeerde] een andere handelaar heeft geraadpleegd en dat deze handelaar heeft geadviseerd om de waarde van de tractor op een bedrag van € 23.000,- te stellen.
3. De grief slaagt.
4. Het gaat in dit geschil om het volgende.
(a) [appellante] is een landbouwmechanisatiebedrijf dat zich bezighoudt met de verkoop en onderhoud van onder meer tractoren, alsmede de verhuur van tractoren aan bedrijven en particulieren.
(b) [geïntimeerde] exploiteert onder de naam [geïntimeerde] Agri een bedrijf dat zich toelegt op de handel in gebruikte tractoren. [geïntimeerde] koopt ook tractoren uit boedels, verband houdende met een overlijden of een bedrijfsbeëindiging.
(c) [appellante] heeft op 15 november 2006 een haar in eigendom toebehorende tractor van het merk Case-IH, type MXM 140, bouwjaar 2003, verhuurd aan [huurder]. [huurder] heeft zich bij het aangaan de huurovereenkomst voorgedaan als [alias van huurder].
(d) De tractor diende uiterlijk 11 december 2006 te worden teruggebracht bij [appellante]. [huurder] heeft de tractor evenwel niet teruggebracht, waarna [appellante] op 13 december 2006 te dier zake aangifte van verduistering heeft gedaan.
(e) Op 17 november 2006 heeft [huurder] contact opgenomen met [geïntimeerde]. [huurder] heeft zich tegenover [geïntimeerde] eveneens voorgedaan als [alias van huurder]. [huurder] gaf te kennen belangstelling te hebben voor de Mercedes C Combi welke [geïntimeerde] te koop had staan. [huurder] heeft de auto bekeken en de auto doen starten. [huurder] heeft geen proefrit gemaakt in de auto.
(f) Vervolgens heeft [huurder] aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt de Mercedes te willen kopen en daarop de tractor te willen inruilen. [huurder] heeft hierbij aan [geïntimeerde] verklaard dat de tractor eigendom van zijn vader was geweest, welke een boerenbedrijf heeft geëxploiteerd. Zijn vader had de tractor aangehouden teneinde zo nu en dan opdrachten te verrichten voor een loonbedrijf. De vader van [huurder] was een half jaar geleden overleden en daarom wensten [huurder] en zijn moeder de tractor te verkopen, aldus gaf [huurder] tegenover [geïntimeerde] te kennen.
(g) [geïntimeerde] heeft de tractor op enig moment bezichtigd. Deze stond op het moment van bezichtiging in Musselkanaal bij een voormalig boerderijtje, het huis van [huurder].
(h) [geïntimeerde] heeft voor het sluiten van de overeenkomst met [huurder] de waarde van de tractor bepaald op basis van informatie van een handelaar. [geïntimeerde] heeft de Mercedes geruild tegen de tractor onder bijbetaling door [huurder] van een bedrag van € 6.000,-. Bij deze transactie, hierna te noemen de ruiltransactie, zijn [huurder] en [geïntimeerde] uitgegaan van een waarde van
€ 27.000,- voor wat de tractor betreft en van een waarde van € 21.000,- voor wat de Mercedes betreft.
(i) [geïntimeerde] heeft de tractor vervreemd aan een derde.
Het geschil
5. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] door zijn handelwijze jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld.
Met betrekking tot de overige grieven:
6. Vanwege de samenhang lenen de grieven zich voor een gezamenlijke behandeling.
7. Het tussen partijen bestaande geschil of [geïntimeerde] jegens MCW onrechtmatig heeft gehandeld, spitst zich blijkens de gedingstukken toe op de vraag, of [geïntimeerde] bij het aangaan van de ruiltransactie voldoende onderzoek heeft verricht naar de identiteit van [huurder] en de herkomst van de tractor. Naar het oordeel van het hof had [geïntimeerde] te dezen een onderzoeksplicht die aansluit bij de onderzoeksplicht van degene die de bescherming wenst in te roepen die art. 3:86 lid 1 BW de verkrijger te goeder trouw biedt. Bij dit oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat [geïntimeerde] zich toelegt op de handel in gebruikte tractoren en dat het bij de tractor ook om een gebruikte tractor gaat. Voormeld onderzoek moet gericht zijn op de verkrijging van zoveel gegevens als nodig is om degene die het goed aan hem vervreemdde, terug te vinden of die hij daartoe voldoende mocht achten (art. 3:87 BW). Het gaat, anders gezegd, om gegevens die tot identificatie van de vervreemder kunnen leiden. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen om zich minstens van de identiteit van [huurder] alias [alias van huurder] te vergewissen gelet op de aard en het belang van de vervreemde zaak.
8. Niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de ruiltransactie onderzoek naar de identiteit van [huurder] alias [alias van huurder] heeft gedaan als hiervoor bedoeld. In een geval als het onderhavige had het, zoals in rechtsoverweging 7 overwogen, op de weg van [geïntimeerde] gelegen een dergelijk onderzoek te doen. Niet is echter gesteld of gebleken dat zulks is gebeurd. Met name heeft [geïntimeerde] niet gesteld dat hij zich een identiteitskaart door [huurder] heeft doen voorleggen, de inhoud van de identiteitskaart in overeenstemming heeft bevonden met de door [huurder] opgegeven identiteit en daaromtrent aantekening heeft gehouden. Nu [geïntimeerde] dit heeft nagelaten, is hij in ieder geval niet te goeder trouw.
8.1. Het hof is daarom van oordeel dat de handelwijze van [geïntimeerde] niet strookt met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat [geïntimeerde] daardoor onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld.
9. Het vorenstaande brengt mee dat het hof kan voorbijgaan aan de stellingen van partijen omtrent een eventuele onderzoeksplicht aangaande de herkomst van de tractor en omtrent een eventuele discrepantie tussen de waarde van de tractor ten tijde van het aangaan van de ruiltransactie en de waarde die [geïntimeerde] en [huurder] daaraan ten behoeve van het aangaan van de ruiltransactie hebben toegekend.
10. Anders dan [geïntimeerde] ingang tracht te doen vinden, is naar het oordeel van het hof het causale verband tussen de handelwijze van [geïntimeerde] en de door [appellante] geleden schade voldoende aannemelijk.
11. [geïntimeerde] heeft zich ter zake van de schade nog beroepen op eigen schuld van [appellante]. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
11.1. [appellante] heeft, voordat zij de tractor heeft afgeven aan de huurder, evenmin als [geïntimeerde], om inzage van een identiteitskaart verzocht. Het hof is van oordeel dat een dergelijk onderzoek op de weg van [appellante] had gelegen, temeer ook omdat een dergelijk onderzoek niet diepgaand of tijdrovend zou zijn geweest. De door [appellante] gestelde schade is derhalve mede een gevolg geweest van de omstandigheid dat zij heeft nagelaten een onderzoek als hiervoor bedoeld in te stellen. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat die omstandigheid aan [appellante] moet worden toegerekend.
11.2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 januari 1991 (NJ 1992, 667) geoordeeld dat voor het recht tot terugvordering, bedoeld in artikel 3:86 lid 3 BW, dat toekomt aan degene die het bezit van de zaak onvrijwillig heeft verloren, niet is vereist dat bij het bezitsverlies geen onachtzaamheid zijnerzijds in het spel is geweest. Anders dan in het geval van een vordering tot revindicatie, dat aan de orde was in voornoemd arrest, en welke vordering naar haar aard niet gedeeltelijk toewijsbaar is, leent onderhavige vordering zich wel voor een gedeeltelijke toewijzing. Naar het oordeel van het hof kan in verband met het bepaalde in artikel 6:101 lid 1 BW [appellante] eenzelfde verwijt worden gemaakt als [geïntimeerde]. Dit brengt mee dat een deel van de schade in redelijkheid en billijkheid voor rekening van [appellante] dient te komen.
11.3. Derhalve wordt de schadevergoedingsplicht van [geïntimeerde] verminderd door de schade van [appellante] over [geïntimeerde] en [appellante] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan hem toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het hof is van oordeel dat de aan [geïntimeerde] en [appellante] toe te rekenen omstandigheden voor respectievelijk 50% en 50% tot de schade van [appellante] hebben bijgedragen. Het voorgaande brengt met zich dat [geïntimeerde] gehouden is om 50% van de schade van [appellante] te vergoeden.
11.4. Voor zover [geïntimeerde] zich er nog op beroept dat [appellante] eerst verhaal had dienen te zoeken op [huurder], gaat het hof hieraan voorbij, nu er geen rechtsregel is die zulks bepaalt.
11.5. Het hof is van oordeel dat de schade dient te worden bepaald op basis van de waarde in het economisch verkeer van de tractor op het moment van het aangaan van de transacties in de tweede helft van november 2006. Het hof merkt daarbij op dat alle transacties hun beslag hebben gekregen binnen één maand, zodat zonder nadere (niet gegeven) toelichting niet aannemelijk is dat de waarde van de tractor binnen die maand meer dan verwaarloosbaar is gewijzigd. [appellante] stelt dat de waarde van de tractor € 42.588,14 bedroeg. [appellante] heeft daartoe een tweetal verklaringen welke als productie 4 bij de memorie van grieven zijn gevoegd, overgelegd. [geïntimeerde] heeft deze berekening gemotiveerd bestreden. Tevens heeft [geïntimeerde] een gespecificeerd bewijsaanbod gedaan op dit punt.
11.6. Nu partijen elkaar op dit punt op essentiële punten tegenspreken, kan het hof aan de hand van het dossier de berekening van de schade nog niet zelf ter hand nemen. Het hof overweegt een deskundige te benoemen die de waarde van de tractor in november 2006 dient te bepalen. Het hof is alsdan voornemens de volgende vraag aan de deskundige voor te leggen:
Hoeveel bedraagt de waarde in het economische verkeer van de tractor in november 2006?
Het hof is voornemens om in geval van benoeming van een deskundige [appellante], als de oorspronkelijk eisende partij, met de kosten van het voorschot van de deskundige te belasten.
De slotsom
12. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de noodzaak van een deskundigenbericht en zo ja, wie tot deskundige kan worden benoemd en om er zich over uit te laten of zij zich kunnen verenigen met de hiervoor geformuleerde vraag aan de deskundige - dan wel - om andere vragen voor te stellen.
Het hof zal in afwachting daarvan de verdere beoordeling aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 april 2010 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen bij akte zich uit te laten als hiervoor onder 12 vermeld;
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Breemhaar, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 maart 2010 in bijzijn van de griffier.