ECLI:NL:GHLEE:2010:BM6818

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.496/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janse
  • Z. Zandbergen
  • T. Tjallema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor waterschade door defecte rioleringspomp

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente voor waterschade die [appellant] heeft geleden door een defecte rioleringspomp. De feiten zijn als volgt: op 3 september 2005 is er rioolwater onder de woning van [appellant] gelopen, wat heeft geleid tot schade van € 9.938,07. [appellant] heeft de gemeente aangesproken op basis van onrechtmatige daad, stellende dat de gemeente haar zorgplicht heeft geschonden. In eerste aanleg heeft de rechtbank Groningen de vordering van [appellant] afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gemeente in gebreke was gebleven.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend. Het hof heeft de feiten uit het vonnis van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de gemeente niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. Het hof oordeelt dat de gemeente adequaat heeft gehandeld door de pomp te inspecteren en te repareren, en dat het tijdsverloop tussen de meldingen en de reparatie niet voldoende is om te concluderen dat de gemeente nalatig was. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

De uitspraak van het hof bevestigt dat de gemeente niet aansprakelijk is voor de geleden schade, en [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een duidelijke onderbouwing van claims op basis van kwalitatieve aansprakelijkheid en de rol van de gemeente in het onderhoud van de riolering.

Uitspraak

Arrest d.d. 1 juni 2010
Zaaknummer 200.013.496/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
toevoeging,
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna in enkelvoud te noemen: [appellant],
advocaat: L.G. Mellens-Schrage, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende
[geïntimeerde],
zetelend te [plaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: P. van der Berg, kantoorhoudende te Middelburg.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 13 februari 2008 en 9 juli 2008 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 september 2008, hersteld bij exploot van 7 oktober 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 9 juli 2008 met dagvaarding van de gemeente tegen de zitting van 28 oktober 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
''te vernietigen het vonnis van 9 juli 2008, tussen appellanten als eisers en geintimeerde als gedaagde gewezen en opnieuw recht doende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de gemeente te veroordelen om aan appellanten te voldoen een bedrag van € 9.938,08 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanige veroordeling te bevelen als het gerechtshof in goede justitie behaagt;
2. geintimeerde te veroordelen om aan appellanten te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ad 15% van de hoofdsom, althans een zodanig bedrag als het gerechtshof in goede justitie behaagt;
3. anders recht te doen als uw gerechtshof in goede justite vermoge te behagen;
4. geintimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.''
Bij memorie van antwoord is door de gemeente verweer gevoerd met als conclusie:
"Tot bekrachtiging van het bestreden vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 9 juli 2008 met veroordeling van [appellant] in kosten van het geding in hoger beroep en met verklaring dat deze proceskostenveroordeling uitbaar bij voorraad zal zijn, met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van viertien dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen arrest."
Voorts heeft [appellant] op 17 februari 2009 een akte genomen waarop de gemeente op 17 maart 2009 heeft geantwoord.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] hebben drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 9 juli 2008 onder 1.1 tot en met 1.4 een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Behoudens een hierna onder 2. te bespreken ongenummerde grief, bestaat daarover tussen partijen geen geschil. Het hof zal daarom met inachtneming van die grief ook van die feiten uitgaan. Voor zover dat voor de beoordeling nog van belang is, staat het volgende vast.
1.1. Op woensdag 31 augustus 2005 constateerde [appellant] dat de riolering in zijn woning niet goed functioneerde. [onderhoudsmedewerker], onderhoudsmedewerker van de gemeente, is die dag ingelicht over de problemen. Hij is ter plaatse gaan kijken en constateerde dat de put van het pompgemaal Tripscompagnie bij nummer 12 en 14 vol met water stond. De put is leeggehaald door de kolkenzuiger van de gemeente. [onderhoudsmedewerker] kon geen storing aan de pomp ontdekken.
1.2. Op vrijdag 2 september 2005 werd opnieuw melding gemaakt van problemen met het pompgemaal. De put is opnieuw door de gemeente leeggezogen. [onderhoudsmedewerker] heeft contact opgenomen met de leverancier van de pomp omdat hij de storing nog niet kon vinden. Tijdens het overleg tussen [onderhoudsmedewerker] en de pompleverancier is afgesproken dat de pompleverancier maandag 5 september 2005 een monteur zou sturen. [onderhoudsmedewerker] heeft met de gemeentewerkers die de kolkenzuiger bedienden afgesproken dat zij in het weekend de put zouden controleren en zo nodig leegzuigen.
1.3. Op zaterdag 3 september 2005 is [onderhoudsmedewerker] door de gemeentewerkers die de kolkenzuiger bedienden op de hoogte gebracht van het feit dat de put te snel volliep nadat deze opnieuw was leeggezogen. De monteur van de pompleverancier heeft de pomp onderzocht en geconstateerd dat de terugslagklep kapot was. Hij heeft de klep op dat moment niet gerepareerd. De looptijdbegrenzing is eraf gehaald zodat de pomp kon blijven draaien. Langtinga heeft een reservesleutel aan de buren van [appellant] afgegeven zodat de pomp op handbediening zou kunnen worden gezet.
1.4. Op dinsdag 6 september 2005 is de pomp gerepareerd.
2. In het beroepen vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de heer [onderhoudsmedewerker] niet op 31 augustus 2005, maar op 1 september dat jaar over de problemen is ingelicht. [appellant] heeft impliciet tegen dat deel van de feiten gegriefd door zich te beroepen op een verklaring waarin wordt uitgegaan van 31 augustus 2005. Daartegen heeft de gemeente zich niet verweerd. In dit hoger beroep wordt daarom ook van laatstgenoemde datum uitgegaan.
Het geschil
3. [appellant] stelt dat het rioolwater op 3 september 2005 onder zijn woning is gelopen en zijn woning is binnengedrongen. Hij heeft gevorderd, kort gezegd, dat de gemeente wordt veroordeeld tot betaling van waterschade die hij hierdoor heeft geleden (€ 9.938,07), vermeerderd met rente en kosten. Daartoe beroept hij zich op het leerstuk van de onrechtmatige daad.
4. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Naar haar oordeel was onvoldoende onderbouwd dat de gemeente enige zorgplicht heeft geschonden door te handelen zoals zij heeft gedaan. Het enkele tijdsverloop tussen de eerste melding en het herstel van de pompunit rechtvaardigt volgens de rechtbank geen andere conclusie. Tegen dat oordeel zijn de grieven I en II gericht.
5. Het hof leest in deze grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
6. In de toelichting op de grieven herhaalt [appellant] onder meer dat de afsluiter van de pomp al een jaar eerder vervangen had moeten worden, en dat de problemen niet waren ontstaan als de gemeente haar zorgverplichting in zoverre had nageleefd. Dit onderdeel van zijn stellingen baseert hij geheel op een opmerking die een monteur ten tijde van de inspectie zou hebben gedaan. De gemeente heeft daar een uitgebreid verweer tegenover gesteld: het onderhoud bestond uit een tweejaarlijkse inspectie en schoonmaakbeurt. Eventueel geconstateerde gebreken werden direct hersteld. Daarnaast werd eens per jaar preventief onderhoud aan de pomp gepleegd, aldus de gemeente. Gelet op dit verweer kan de enkele mededeling waar [appellant] zich op beroept – zo die al zou komen vast te staan - niet de conclusie dragen dat de gemeente voorafgaand aan de melding op 31 augustus 2005 in enige onderhoudsverplichting is tekortgeschoten.
7. Anders dan [appellant] suggereert, kan ook uit het feit dat de gemeente kort nadien een sleutel van de pomp aan zijn buren heeft overhandigd geenszins worden geconcludeerd dat het de gemeente duidelijk was dat de getroffen noodvoorziening niet adequaat zou zijn. Die handeling maakte immers juist onderdeel uit van de maatregelen die de gemeente heeft getroffen in afwachting van de reparatie van de afsluiter.
8. Tenslotte valt zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet in te zien waarom de gemeente op 3 september 2006 aanleiding had moeten vinden tot een bezoek aan het huis van [appellant], zoals deze stelt. De opmerking dat de gemeente daartoe had moeten overgaan na ‘alle meldingen van schade en stank’ is daarvoor te algemeen en onbepaald.
9. De rechtbank heeft overwogen dat onvoldoende is gesteld en gebleken ter onderbouwing van een op kwalitatieve aansprakelijkheid voor zaken gebaseerde vordering. Hiertegen richt zich grief III. In de toelichting op deze grief herhaalt [appellant] de al bij de voorgaande grieven aangevoerde omstandigheden die volgens hem duiden op nalatigheid van de gemeente; opnieuw benadrukt hij dat sprake is geweest van ´een onwenselijke toestand, althans een situatie waaraan iets gedaan had kunnen worden, hetgeen door de gemeente is nagelaten´. Dat had volgens [appellant] veel eerder gemoeten dan op 6 september 2005 (het hof leest: eerder dan op 3 september. De schade is volgens [appellant] immers op die dag veroorzaakt). Het hof is van oordeel dat [appellant] aldus een onvoldoende feitelijke onderbouwing heeft gegeven van de kennelijk door hem in appel alsnog omarmde grondslag van de kwalitatieve aansprakelijkheid voor zaken. Zijn toelichting daarop is immers niet meer dan een herhaling van zijn eerdere stellingen, zonder dat hij deze in toereikende mate toespitst op de vereisten voor dergelijke aansprakelijkheid. De grief en de daarop gegeven toelichting voldoen aldus niet aan de minimaal daaraan te stellen eisen. Op die constatering strandt deze grief.
10. Gelet op het voorgaande is geen ruimte voor enige bewijslevering.
De slotsom.
11. Het beroepen vonnis wordt bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep 1, 1,5 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van 9 juli 2008, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de gemeente tot aan deze uitspraak op € 406,-- aan verschotten en € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Zandbergen en Tjallema, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 1 juni 2010 in bijzijn van de griffier.