ECLI:NL:GHLEE:2010:BM6958

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003095-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie voor hennepsmokkel naar Duitsland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de smokkel van hennep naar Duitsland. Het hof oordeelde dat de verdachte niet de leider van de organisatie was, maar wel een belangrijke rol vervulde als drugskoerier. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, en de verdachte ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de verdachte in de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 betrokken was bij het exporteren van hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 10 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 152 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 220 uur opgelegd. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar financiële problemen en de zorg voor haar twee minderjarige kinderen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en het hof achtte het noodzakelijk om een werkstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie. De benadeelde partij, een bedrijf, had zich in het geding gevoegd, maar haar vordering tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003095-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-830021-06
Arrest van 2 juni 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 4 december 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. P.C. van Diest, advocaat te Zuidlaren.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente [gemeente 1], althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, althans deel heeft uitgemaakt van een groep samenwerkende personen, waarvan behalve verdachte [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen (in de zin van artikel 1 van de Opiumwet) van
hoeveelheden/een hoeveelheid hennep, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
- in welke organisatie verdachte een leidinggevende rol heeft vervuld en/of
- ten behoeve van welke organisatie verdachte personen (koeriers) heeft geworven en/of
- aan welke organisatie verdachte (ook) anderszins steun heeft verleend;
2.
zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het deelnemen aan een criminele organisatie dient te worden vrijgesproken, nu zij slechts drugskoerier was, hetgeen onvoldoende is om haar als deelnemer aan te merken.
Het hof overweegt dat sprake is van deelnemen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, indien sprake is van het deelnemen in feitelijke zin aan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer bepaalde personen met een bepaalde organisatiegraad dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven1.
Uit de verklaringen van verdachte, alsmede uit de verklaring van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] aan het hoofd stond van een organisatie die gedurende enkele jaren weed smokkelde naar Duitsland. De naam van de leider, [medeverdachte 1], mocht nimmer worden genoemd door de koeriers, die op hun beurt ook schuilnamen gebruikten. [medeverdachte 1] kocht de weed in, deed de onderhandelingen met de kopers in Duitsland en bepaalde de adressen alwaar de weed moest worden afgeleverd door de koeriers. Ook verzorgde [medeverdachte 1] de financi?le afdoening van de transacties. Verdachte was één van de drugskoeriers die de weed volgens haar eigen verklaringen 12 keer naar Duitsland bracht, voorafgegaan door een zogenaamde voorrijder, iemand die kijkt of het transport ongehinderd doorgang kan vinden. Tevens heeft verdachte tientallen keren een auto gehuurd waarmee de weed naar Duitsland werd gereden.
Het handelen van verdachte hield rechtstreeks verband met het oogmerk van de criminele organisatie, namelijk weed exporteren naar Duitsland. Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie, zoals onder 1 is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij in de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in de gemeente [gemeente 1], heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan behalve verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen (in de zin van artikel 1 van de Opiumwet) van hoeveelheden hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, aan welke organisatie verdachte steun heeft verleend;
2.
zij op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 maart 2005 tot en met 14 januari 2006 schuldig gemaakt aan het in georganiseerd verband exporteren van tientallen kilo's weed naar Duitsland. Zij heeft - kennelijk puur voor het geldelijk gewin - een stof richting Duitsland vervoerd die schadelijk is voor de gebruikers van die stof. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van met name jonge gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. De verdachte heeft bijgedragen aan het in stand houden van de schadelijke effecten van drugsgebruik voor de volksgezondheid. Door de uitvoer van verdovende middelen naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden. De verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel en kan mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in verdovende middelen worden veroorzaakt.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had hennep naar Duitsland te smokkelen. Het hof acht aannemelijk dat verdachte niet de leider was van de organisatie, maar zij heeft door haar handelen als drugskoerier in belangrijke mate steun verleend aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2010 blijkt dat verdachte in het recente verleden niet is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van een voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 13 april 2010, waaruit blijkt dat verdachte alleenstaand is en de zorg heeft over twee minderjarige kinderen en dat zij werk heeft, waardoor haar financi?le problemen beheersbaar zijn.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Alhoewel sprake is van ernstige strafbare feiten, is het aandeel van verdachte daarin niet dermate groot geweest dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof laat daarbij meewegen dat verdachte heeft verklaard dat zij de strafbare feiten heeft gepleegd, omdat zij hierin een oplossing zag voor de financiële problemen welke waren veroorzaakt door haar toenmalige echtgenoot. Het hof laat voorts meewegen dat de reclassering in voornoemd rapport heeft geadviseerd elektronisch toezicht op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen het hof passend en geboden acht.
Daarnaast is het hof van oordeel dat in beginsel een werkstraf van 240 uur dient te worden opgelegd. Gelet echter op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met bijna 6 maanden, zal het hof een werkstraf van 220 uur opleggen.
Het hof houdt bij de bepaling van de hoogte van de strafmaat geen rekening met het betoog van de raadsman dat aan verdachte doelbewust het recht op contact met haar raadsman is onthouden, nu dit niet aannemelijk is geworden.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is verklaard. De benadeelde partij heeft haar vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet gehandhaafd.
Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof daarop niet beslissen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van honderdtachtig dagen;
beveelt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot honderd tweeënvijftig (152) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende 152 dagen onder elektronisch toezicht zal stellen met inachtneming van hetgeen in het rapport van de Stichting Reclassering Nederland, van 13 april 2010 is geadviseerd en van hetgeen op basis daarvan tussen de veroordeelde en de Reclassering zal worden overeengekomen;
veroordeelt verdachte [verdachte] tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde de griffier buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 zie HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442.