ECLI:NL:GHLEE:2010:BM8237

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.526/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Verschuur
  • Breemhaar
  • Weening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van een deel van een onderneming bij contractwisseling in de schoonmaakbranche

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Red Mountain B.V. (hierna: RMT) tegen een eerdere uitspraak in een civiele procedure. De zaak betreft de overgang van een deel van een onderneming in de schoonmaakbranche, waarbij RMT in plaats van het overnemen van personeel bij een contractwisseling, de overgang van een deel van de onderneming op de voormalig opdrachtgever betwistte. De uitspraak van het hof dateert van 8 juni 2010 en betreft zaaknummer 107.002.526/01.

RMT had in een eerder tussenarrest de gelegenheid gekregen om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen tussen RMT en Twentse Damast B.V. voor de levering van 10.000 lakens. RMT bracht een getuige, een ex-werknemer van Twentse Damast, naar voren die verklaarde dat er geen contract was gesloten tussen RMT en Twentse Damast. De getuige gaf aan dat de levering van lakens aan een derde partij, Wasserij Katwoude, ongebruikelijk was zonder een formele order.

Het hof oordeelde dat de verklaring van de getuige niet voldoende was om het eerder aangenomen vermoeden te weerleggen. Het hof vond de kwalificatie van de getuige over de stukken die als order waren aangeduid, volstrekt onaannemelijk. Bovendien was er geen verklaring gegeven waarom Wasserij Katwoude de koopprijs aan RMT had betaald en niet aan Twentse Damast. Het hof concludeerde dat de grieven van RMT falen en bekrachtigde het vonnis waarvan beroep, waarbij RMT werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke contractuele afspraken en de gevolgen van het niet naleven daarvan in de context van de overgang van ondernemingen, vooral in de schoonmaakbranche. Het hof bevestigde dat de eerdere uitspraak in stand blijft en dat RMT de kosten van het geding moet vergoeden.

Uitspraak

Arrest d.d. 8 juni 2010
Zaaknummer 107.002.526/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Red Mountain B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: RMT,
advocaat: mr. J.O. Hovinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Twentse Damast-, Linnen- en Katoenfabriek B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Twentse Damast,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 21 juli 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het tussenarrest van 21 juli 2009 heeft een getuigenverhoor aan de zijde van RMT plaatsgehad. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt; een afschrift hiervan bevindt zich bij de stukken.
Vervolgens heeft Twentse Damast de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot de grieven
1. RMT is bij het voornoemde tussen arrest in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat tussen haar en Twentse Damast een koopovereenkomst is tot stand gekomen ter zake de levering van 10.000 lakens voor een bedrag van € 3,40 per laken (excl. BTW).
2. RMT heeft hiertoe een getuige voorgebracht, [ex-werknemer], die ten tijde van de beweerde koopovereenkomst in dienst was van Twentse Damast. [ex-medewerker] heeft verklaard dat hij [bekende van de ex-medewerker van Twentse Damast], die hij van vroeger kende, in 2005 in contact heeft gebracht met [voormalig directeur Twentse Damast], die toen directeur was van Twentse Damast in verband met de mogelijkheid van inkoop van lakens en slopen voor een klant van [bekende van de ex-medewerker van Twentse Damast]. Twentse Damast heeft toen lakens en slopen aangekocht in Egypte, volgens [ex-medewerker] op eigen risico van Twentse Damast omdat er toen geen aankooporder van de kant van [bekende van de ex-medewerker van Twentse Damast] was.
2.1. [ex-medewerker] heeft omtrent de aan hem getoonde productie 1 bij de inleidende dagvaarding, waarvan de inhoud is weergegeven in rechtsoverweging 1.3 van het tussenarrest van 21 juli 2009, verklaard:
"Ik zie dit stuk niet als een order. Ik zeg u dat dit stuk schriftelijke informatie inhoudt voor [bekende van de ex-medewerker van Twentse Damast], die naar mijn mening optrad als agent voor een klant van hem."
Ook overigens gaat [ex-medewerker] er in zijn verklaring van uit dat er nooit een contract tussen Twentse Damast en RMT betreffende de lakens en slopen is gesloten. [ex-medewerker] merkt wel op dat verzending van (een gedeelte van) de in Egypte bestelde lakens aan Valk Katwoude in september 2005 ongebruikelijk was bij Twentse Damast, omdat er normaal alleen geleverd werd als er een order was.
2.2. Volgens [ex-medewerker] is er uiteindelijk na 1 april 2006 een koopovereenkomst betreffende de lakens gesloten met Valk Katwoude, die de koopprijs daarvoor heeft betaald aan RMT. [ex-medewerker] heeft er geen verklaring voor dat door Wasserij Katwoude voor deze lakens is betaald aan RMT en niet aan Twentse Damast.
3. Het hof is van oordeel dat door de enkele verklaring van [ex-medewerker] het door het hof in zijn tussenarrest aangenomen vermoeden niet is weerlegd.
3.1. Het hof acht in de eerste plaats de kwalificatie door [ex-medewerker] van productie 1 bij de inleidende dagvaarding, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.1 weergegeven, gelet op onder de duidelijke bewoordingen "" Order" en "Blokorder" volstrekt onaannemelijk, temeer nu de zienswijze van [ex-medewerker] verder door niets wordt ondersteund.
3.2. Daar komt bij dat [ex-medewerker] zelf ook heeft verklaard dat het niet normaal was dat later in september 2005 door Twentse Damast werd geleverd, terwijl er - volgens [ex-medewerker] - geen order was. De mogelijke verklaring van [ex-medewerker] dat een vermindering van de omzet van Twentse Damast destijds aanleiding hiervoor was is voorts in het geheel niet onderbouwd.
3.3. RMT- en evenmin de getuige [ex-medewerker] - heeft er een verklaring voor gegeven dat Wasserij Katwoude als koopprijs voor de lakens een bedrag van € 37.500,-- aan RMT heeft betaald en niet aan Twentse Damast.
4. Het voorgaande leidt er toe dat de grieven falen.
De slotsom.
5. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van RMT als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief IV, 1,5 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt RMT in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Twentse Damast tot aan deze uitspraak op € 1.285,-- aan verschotten en € 2.446,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Breemhaar en Weening, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 juni 2010 in bijzijn van de griffier.