ECLI:NL:GHLEE:2010:BM8244

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.022.453/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • D. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over de toepasselijkheid van de CAO voor de Schoonmaak- en Glazenwassersbranche op de onderneming van appellant

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om de vraag of de CAO voor de Schoonmaak- en Glazenwassersbranche van toepassing was op de onderneming van appellant. Het hoger beroep werd ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, dat op 20 november 2008 was uitgesproken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.Tj. van Dalen, had drie grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter. De geïntimeerden, Stichting Vrijwillig Uittreden Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (SUS) en Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS), werden vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals weergegeven in het vonnis van de kantonrechter niet ter discussie stonden. De appellant had aangevoerd dat zijn onderneming niet onder de werkingssfeer van de CAO viel, maar het hof oordeelde dat de werkzaamheden van de appellant, waaronder schoonmaak- en ontruimingswerkzaamheden, wel degelijk onder de CAO's vielen. Het hof verwierp het verzoek van de appellant om uitstel van de uitspraak in afwachting van een andere procedure bij het gerechtshof te Arnhem, en oordeelde dat de appellant zijn bezwaren tegen de hoogte van de vorderingen had laten varen.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de reikwijdte van de CAO's en de verplichtingen van ondernemers binnen de schoonmaak- en glazenwassersbranche.

Uitspraak

Arrest d.d. 8 juni 2010
Zaaknummer 200.022.453/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
1. Stichting Vrijwillig Uittreden Schoonmaak- en Glazenwassersbranche,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna ook te noemen: SUS;
2. Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna ook te noemen: RAS;
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: de stichtingen,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 20 november 2008 door de sector kanton locatie Groningen van de rechtbank Groningen (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 januari 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de stichtingen tegen de zitting van 20 januari 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"om bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 20 november 2008 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen onder zaaknummer 354201 tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen, en, opnieuw recht doende, geïntimeerden alsnog in hun inleidende vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de inleidende vorderingen van geïntimeerden af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door de stichtingen verweer gevoerd met als conclusie:
"om bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de rechtbank/kantonrechter waarvan beroep te bevestigen en te bekrachtigen, zonodig met verbetering van gronden, met veroordeling tevens van appellant, [appellant], in de proceskosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de feiten onder overweging 1.1 tot en met 1.5 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Tevens staat het volgende vast:
De CAO Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf inzake vrijwillig vervroegd uittreden en de CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf inzake arbeidsverhoudingen schoonmaak- en glazenwassersbranche (verder samen aan te duiden als de CAO's) verstaan onder schoonmaak- respectievelijk glazenwassersbedrijf iedere onderneming, die haar hoofd- of nevenberoep maakt van het periodiek dan wel telkens voor eenmaal schoonmaken, respectievelijk glazenwassen in, op of aan gebouwen, terreinen en verkeersmiddelen, alsmede het verrichten van daarmee verwante werkzaamheden, een en ander in de ruimste zin van het woord, uitgevoerd als neventaak binnen dan wel bij schoonmaak- respectievelijk glazenwasseractiviteiten.
Met betrekking tot het verzoek om uitstel wijzen arrest:
2. [appellant] heeft bij herhaling aangegeven dat er omtrent de in het onderhavige geschil aan de orde zijnde problematiek door hem ook een zaak aanhangig is gemaakt bij het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem (verder: gerechtshof te Arnhem) en hij verzoekt het gerechtshof te Leeuwarden te wachten met het wijzen van arrest totdat het gerechtshof te Arnhem uitspraak heeft gedaan in bedoelde zaak.
3. Daargelaten dat een eventuele uitspraak van het gerechtshof te Arnhem geen voor het gerechtshof te Leeuwarden bindende uitspraak oplevert, valt niet in te zien waarom het gerechtshof te Leeuwarden zou moeten wachten op het gerechtshof te Arnhem in plaats van andersom. Het verzoek om uitstel wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot de grieven:
4. Het hof stelt vast dat geen grief is ontwikkeld tegen de begroting van de vorderingen door de kantonrechter op respectievelijk € 12.728,87 (vordering SUS) en € 3.082,12 (vordering RAS) en tegen de daarover de gevorderde en toegewezen wettelijke rente, een en ander als neergelegd in het dictum van het vonnis, waarvan beroep. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat [appellant] zijn in eerste aanleg geuite bezwaren tegen de hoogte van de vorderingen in hoofdsom en de wettelijke rente in hoger beroep heeft laten varen. De bezwaren tegen de verhogingen (buitengerechtelijke incassokosten) zijn neergelegd in grief II.
Met betrekking tot grief I:
5. De grief komt, mede gelet op de daarop gegeven toelichting, op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vraag of de onderneming van [appellant] valt onder de werkingsfeer van de CAO van het Schoonmaak- en Glazenwasserbedrijf, positief moet worden beantwoord.
6. Het hof leest in hetgeen [appellant] in hoger beroep met betrekking tot het antwoord op die vraag heeft aangevoerd geen wezenlijk andere stellingen en verweren dan welke reeds in eerste aanleg ten verwere op de vorderingen van SUS en RAS waren aangevoerd.
7. De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep aangegeven op grond waarvan zij de stellingen en verweren van [appellant] heeft verworpen en tot haar hiervoor bedoelde oordeel is gekomen. Het hof verenigt zich met die overwegingen en maakt die, behoudens de overweging met betrekking tot de nevenactiviteit groothandel in schoonmaakartikelen en schoonmaakproducten onder 4.2, tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
8. Uit de stellingen van partijen komt duidelijk naar voren dat de onderneming van [appellant] van 1993 tot ongeveer 2000 zich in ieder geval ook met schoonmaakwerkzaamheden heeft bezig gehouden en zich nadien met name is gaan bezighouden met het in opdracht van een woningcorporatie uitvoeren van sloop- en ontruimingswerkzaamheden van/in woningen waaruit de bewoners om wat voor reden dan ook zijn vertrokken. Het gaat daarbij onder meer om het slopen/verwijderen van keukens, vloeren, tussenwanden, om het afstomen van behang, om het opruimen van in de woning achtergelaten zaken en (grof)vuil en om het weer op orde brengen van verwaarloosde tuinen.
9. Naar het oordeel van het hof gaat het derhalve om werkzaamheden die kunnen worden betiteld als het terugbrengen van een woning in de oorspronkelijke c.q. bewoonbare staat. Veel van dergelijke opruimwerkzaamheden gaan noodzakelijkerwijs aan schoonmaakwerkzaamheden met stofzuiger en sop vooraf en moeten – naar het oordeel van het hof – ofwel als grove schoonmaakwerkzaamheden dan wel als aan schoonmaakwerkzaamheden verwante werkzaamheden worden bestempeld en vallen derhalve onder de werkingsfeer van de CAO's. Illustratief is in dat verband dat de CAO's ook spreken van het schoonmaken van/op terreinen, hetwelk zich nauwelijks anders laat denken dan door het opruimen van (grof)vuil en het op orde brengen van bijvoorbeeld een verwaarloosde tuin, werkzaamheden die [appellant] tot die van zijn bedrijf rekent.
10. De vraag of de nevenactiviteit groothandel in schoonmaakmaterialen en schoonmaakproducten enig gewicht in de schaal legt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen nadere beoordeling.
11. De grief faalt.
Met betrekking tot grief II:
12. De grief is gericht tegen het toewijzen van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, zijnde € 1.385,43 en € 327, 24.
13. Het hof stelt vast dat [appellant] niet betwist – voorafgaand aan deze procedure – herhaaldelijk tot betaling te zijn gesommeerd. Dat het daarbij om meer gaat dan een enkel telefoongesprek of een enkele aanmaning blijkt zonneklaar uit de in eerste aanleg door de stichtingen (bij inleidende dagvaarding) en door [appellant] zelf (bij conclusie van antwoord) overgelegde correspondentie. Een en ander rechtvaardigt de toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
14. De grief faalt.
Met betrekking tot grief III:
15. De grief mist zelfstandige betekenis en deelt het lot van de voorgaande grieven.
Slotsom
16. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de stichtingen tot aan deze uitspraak op € 254,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en De Hek, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 juni 2010 in bijzijn van de griffier.