ECLI:NL:GHLEE:2010:BM8373

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.166/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Streppel
  • J. Verschuur
  • M. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad bij het rijden in de auto van een ander zonder toestemming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot onrechtmatige daad. De appellant, die zonder toestemming van de geïntimeerde in diens auto had gereden, was in eerste aanleg als gedaagde aangemerkt. De zaak werd behandeld op 8 juni 2010, waarbij het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigde. De appellant had in zijn memorie van grieven drie benoemde grieven en een onbenoemde grief ingediend. De onbenoemde grief betrof de weergave van de vaststaande feiten in het tussenvonnis van 21 september 2005, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond dat hij toestemming had gekregen van de geïntimeerde om de auto te gebruiken.

Het hof overwoog dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij toestemming had gekregen. De geïntimeerde had gemotiveerd betwist dat er toestemming was gegeven, en het hof concludeerde dat de appellant niet over de benodigde toestemming beschikte. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant de zorgplicht had om de auto onbeschadigd terug te geven.

De uitspraak eindigde met de bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten werden begroot op € 560,-- aan verschotten en € 2.895,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Arrest d.d. 8 juni 2010
Zaaknummer 107.001.166/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. J.H. van der Meulen, kantoorhoudende te Joure,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. G. Machiels, kantoorhoudende te Drachten.
De inhoud van het tussenarrest van 19 januari 2010, hierna te noemen het tussenarrest, wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het tussenarrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld het zijdens hem gefourneerde procesdossiers te completeren.
Elk der partijen heeft vervolgens een procesdossier overgelegd.
De verdere beoordeling
Met betrekking tot een onbenoemde grief:
1. In aanvulling op het tussenarrest van 19 januari 2010 overweegt het hof dat [appellant] niet alleen drie benoemde grieven, maar ook een onbenoemde grief (memorie van grieven, tweede bladzijde onder het kopje "Feiten") heeft opgeworpen.
2. [appellant] komt met de onbenoemde grief op tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 (a tot en met f) van het tussenvonnis van 21 september 2005. Hij voert dat de rechtbank ten onrechte niet als vaststaand heeft aangemerkt dat hij met toestemming van [geïntimeerde] de litigieuze auto heeft meegenomen.
3. Bedoeld gesteld feit is echter geenszins onvoldoende weersproken en daarmee niet als vaststaand aan te merken.
4. De onbenoemde grief treft derhalve geen doel.
Met betrekking tot grief 1:
5. Grief 1 is gericht tegen de verwerping door de rechtbank in rechtsoverweging 3 van het tussenvonnis van 21 september 2005 van het door [appellant] gedane beroep op de ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg overgelegde producties.
6. Uit de bedoelde producties kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] het met de door hem gepretendeerde vordering verbonden recht om te dier zake een rechtvordering in te stellen, heeft prijsgegeven. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en neemt dit als het zijne over. Anders dan [appellant] ingang tracht te doen vinden, is voor een niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] in zijn vordering als oorspronkelijk eiser derhalve geen plaats.
7. Grief 1 deelt het lot van de onbenoemde grief.
Met betrekking tot grief 2:
8. [appellant] komt met grief 2 op tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4, derde alinea van het tussenvonnis van 21 september 2005, "dat ook als er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat [geïntimeerde] toestemming heeft gegeven om met de auto te gaan rijden - gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] staat dat vooralsnog niet vast - dan betekent dat op [appellant] hoe dan ook jegens [geïntimeerde] de zorgplicht rustte om de auto onbeschadigd aan [geïntimeerde] terug te geven."
9. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Aangezien [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist dat hij [appellant] toestemming zou hebben gegeven om de litigieuze auto te gebruiken, en [appellant] in hoger beroep geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod te dier zake heeft gedaan, moet het hof ervan uitgaan dat [appellant] niet over bedoelde toestemming beschikte. De enkele omstandigheid dat [appellant] de auto in het verleden ook een aantal malen met toestemming van [geïntimeerde] zou hebben gebruikt, zoals hij heeft aangevoerd, betekent - anders dan [appellant] kennelijk beoogt te betogen - naar het oordeel van het hof niet dat zulks ook een (stilzwijgende) toestemming voor toekomstig gebruik zou insluiten. Het vorenstaande ontslaat het hof van de verplichting te onderzoeken, welke consequenties te dezen zouden zijn verbonden aan een toestemming, indien deze wel zou zijn gegeven. De aan het slot van de toelichting op grief 2 opgeworpen stelling dat indien [geïntimeerde] direct bij de politie aangifte zou hebben gedaan van het meenemen van de auto door hem zonder een daartoe bekomen toestemming, de verzekeringsmaatschappij wel de door [geïntimeerde] geleden schade zou hebben vergoed, acht het hof niet alleen onvoldoende onderbouwd, maar in de verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] ook niet relevant, zodat ook aan die stelling moet worden voorbijgegaan.
10. Grief 2 slaagt derhalve evenmin.
Met betrekking tot grief 3:
11. Nu grief 3 voortbouwt op grief 2, deelt die grief het lot van grief 2.
De slotsom.
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten worden begroot volgens het liquidatietarief voor de hoven (tarief III, 2,5 pt. à € 1.158,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 560,-- aan verschotten en € 2.895,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 juni 2010 in bijzijn van de griffier.