4. Met de grief 3 keert [appellant] zich tegen de overweging van de kantonrechter dat de aan de toestemming van de CWI verbonden voorwaarde niet is geschonden doordat na zijn ontslag uitzendkrachten werkzaam bleven bij ZCF.
4.1 Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat de toevoeging van de CWI, opgenomen onder overweging 6 van het beroepen vonnis, deel uitmaakt van de voorwaarde als bedoeld in art. 4.5 van het Ontslagbesluit (de "26 weken eis" ofwel de wederindiensttredingsvoorwaarde). Dit volgt reeds uit art. 2.7 lid 2 van dat besluit. Het enkele feit derhalve dat ZCF zich niet heeft gehouden aan haar toezegging -van welke toezegging de CWI ook uitging- om de contracten met de uitzendkrachten te beëindigen vóór de ontslagdatum van [appellant], maakt dat ontslag niet vernietigbaar wegens strijd met bedoelde voorwaarde.
4.2 Voor het antwoord op de vraag of ZCF ten aanzien van [appellant] de wederindiensttredingsvoorwaarde heeft overtreden door de uitzendkrachten ook nog na zijn ontslagdatum te laten werken, is bepalend of die uitzendkrachten "werkzaamheden van dezelfde aard" verrichtten als [appellant], zoals bedoeld in de wederindiensttredingsvoorwaarde. Naar het oordeel van het hof is daarvan sprake wanneer een ander de oorspronkelijke functie van [appellant] vervult (of wanneer daarvoor een vacature wordt opengesteld). Dit volgt uit de sanctie in de voorwaarde: de ontslagen werknemer kan zijn vroegere werkzaamheden hervatten. Het is derhalve niet voldoende dat anderen enkele taakonderdelen van zijn oorspronkelijke functie vervullen, maar hun functie moet ook onderling uitwisselbaar zijn met de oude functie van [appellant]. In het geheel niet van belang voor de gestelde vraag is, of anderen werkzaamheden uitvoeren die [appellant] óók zou kunnen verrichten.
4.3 Pas bij akte in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat zijn functie inhield dat hij ongeveer tweederde van zijn arbeidstijd rollenstans 2 bediende, en voor het overige randwerkzaamheden aan andere machines verrichtte. ZCF heeft dit bij antwoordakte betwist. Als [appellant] al aan andere machines zou hebben gewerkt, dan is dat volgens ZCF incidenteel geweest. Zij wijst erop dat [appellant]'s functie was: bediener rollenstans 2 en dat [appellant] niet eerder dan bij deze akte heeft aangevoerd dat hij dit werk niet fulltime deed.
4.4 Het hof is van oordeel dat, ook als zou worden uitgegaan van een functie-inhoud die meebrengt dat tweederde van de arbeidstijd wordt besteed aan het bedienen van rollenstans 2, sprake is van bediening van die machine als kerntaak. Door [appellant] is in deze procedure overigens nimmer aangevoerd dat zijn functie onderling uitwisselbaar was met die van werknemers die de werkzaamheden verrichtten die hij naar eigen zeggen gedurende eenderde van zijn arbeidstijd diende te verrichten, nog daargelaten de betwisting van deze stelling door ZCF.
Voor het antwoord op de onder 4.2 gestelde vraag is derhalve van belang dat komt vast te staan dat een ander dan de vroegere collega van [appellant], die indertijd rollenstans 1 bediende, in de bewuste periode van 26 weken zijn functie heeft overgenomen, waarvan het bedienen van rollenstans 2 kerntaak is.
4.5 [appellant] stelt dat twee van de drie uitzendkrachten dezelfde soort werkzaamheden verrichtten als hij, althans dat één van die twee ook de machine rollenstans 2 zou bedienen. Daarnaast hebben hij en andere oud-collega's gesignaleerd dat nieuwe medewerkers aan die machine werkten. Volgens [appellant] heeft hij op de manieren die hem ten dienste stonden, aangetoond dat er nieuwe medewerkers in het bedrijf rondliepen die werkzaamheden verrichtten die hij voor zijn ontslag deed. Het hof begrijpt dat [appellant] dan doelt op de schriftelijke verklaringen, die hij in eerste aanleg met het oog op de comparitie van partijen in geding heeft gebracht.
Volgens [appellant] dient ZCF nu te bewijzen dat zijn conclusie niet juist is.
4.6 ZCF heeft zowel in eerste aanleg als ook in hoger beroep betwist dat de, al vòòr de ontslagdatum van [appellant] in haar bedrijf werkzame, uitzendkrachten werkzaamheden hebben verricht die [appellant] voorheen verrichtte. Ook heeft zij hiervoor binnen de 26 wekentermijn geen nieuwe medewerkers aangetrokken. De functie van [appellant] is vervallen. Zelfs als een 'nieuw gezicht' rollenstans 2 zou hebben bediend, dan nog is geen sprake van het in dienst nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard als die van [appellant]. Volgens ZCF dient [appellant] zijn andersluidende stellingen te bewijzen.
4.7 De in eerste aanleg door [appellant] overgelegde verklaringen van oud-collega's leveren naar het oordeel van het hof geen bewijs op van zijn stelling dat een ander zijn oorspronkelijke functie vervult. [ex-collega] verklaart:
"Toen [appellant] ontslag kreeg, werkten er nog steeds verschillende uitzendkrachten bij Zaadhof, die allerlei werkzaamheden deden, waaronder ook het werk van [appellant]".