ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0297

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.061.429/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Fikkers
  • A. Kuiper
  • M. Buijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep loonvordering na ontslag op staande voet afgewezen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, waarin zijn vordering tot loondoorbetaling na ontslag op staande voet werd afgewezen. [appellant] was sinds 26 april 2004 in dienst bij [geïntimeerde] als verkoopleider en werd op 5 januari 2010 op staande voet ontslagen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag onverwijld was gegeven en dat [geïntimeerde] vertrouwen moest kunnen hebben in de integriteit van zijn personeel, vooral van een verkoopleider. Dit vertrouwen was door [appellant] ernstig geschaad door zijn betrokkenheid bij onregelmatigheden met betrekking tot de verkoop van voertuigen.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend. Hij betoogde onder andere dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat de kantonrechter zijn handelwijze onjuist had gekarakteriseerd. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat het ontslag onverwijld was gegeven, ondanks dat er enige tijd was verstreken tussen de schorsing van [appellant] en het ontslag. Het hof vond dat [geïntimeerde] voldoende voortvarend had gehandeld, gezien de omstandigheden van het onderzoek naar de onregelmatigheden.

Het hof verwierp ook de grieven van [appellant] met betrekking tot de beschrijving van zijn handelwijze en de veronderstelling dat hij de klant niet had misleid. Het hof concludeerde dat [appellant] door zijn handelen het vertrouwen dat in hem gesteld werd, ernstig had beschaamd. De slotsom was dat het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigde en [appellant] veroordeelde in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 22 juni 2010
Zaaknummer 200.061.429/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. Th. Martens, advocaat te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M. de Nooij, kantoorhoudende te Groningen,
voor wie gepleit heeft mr. F.J. Landstra, advocaat te Zwolle.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 26 februari 2010 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Winschoten (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 maart 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 6 april 2010.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, die tevens de grieven bevat, luidt:
"geheel te vernietigen het vonnis door de rechtbank Groningen, sector kanton d.d. 26 februari 2010, tussen partijen onder kort-geding-nummer 4441864 \ VV EXPL 10-6 gewezen, en opnieuw rechtdoende alsnog moge behagen bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad, (I) Autobedrijf [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het loon ad € 4.613,89 bruto per maand, over de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 februari 2010, zulks op straffe van een dwangsom boete € 500,00 voor elke dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat Autobedrijf [geïntimeerde] na betekening van dit arrest in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, (II) Autobedrijf [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,00, met veroordeling, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, van Autobedrijf [geïntimeerde] in de kosten vallende op beide instanties."
[appellant] heeft van eis geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord, vergezeld van vier producties, is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, appellant niet ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, althans de door appellant gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen wegens het ontbreken van speodeisendheid en/of belang dan wel het vonnis van de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Winschoten van 26 februari 2010 onder zaaknummer 441864\ EXPL 10-6 te bevestigen zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden. In alle gevallen met veroordeling van appellant in de kosten van de procedure."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen de door de kantonrechter in het beroepen vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 vastgestelde feiten, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Samen met wat in hoger beroep tussen partijen als vaststaand heeft te gelden, komen deze feiten op het volgende neer.
1.1 [appellant] was sedert 26 april 2004 bij [geïntimeerde] in dienst in de vestiging Winschoten, laatstelijk als verkoopleider. Op 5 januari 2010 heeft [geïntimeerde] hem op staande voet ontslagen. [appellant] heeft beroep gedaan op de vernietigbaarheid van dat ontslag. Bij beschikking van 26 februari 2010 is de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog zou bestaan, op verzoek van [geïntimeerde] door de kantonrechter per die datum ontbonden zonder toekenning van een vergoeding. Met een op 12 mei 2010 aan [geïntimeerde] betekende dagvaarding heeft [appellant] een bodemprocedure aanhangig gemaakt omtrent het gegeven ontslag.
1.2 Vanaf 2001 was in deze vestiging tevens feitelijk werkzaam ene [werknemer geïntimeerde] (ook wel gespeld als [werknemer geïntimeerde]), die niet beschikte over de vereiste verblijfstitel om krachtens arbeidsovereenkomst te werken. Om [werknemer geïntimeerde] financieel tegemoet te komen heeft [directeur en eigenaar geïntimeerde], de voormalig directeur en eigenaar van [geïntimeerde], hem toestemming gegeven om bij tijd en wijle een auto van [geïntimeerde] tegen handelsprijs te kopen, teneinde deze na een opknapbeurt in privé weer te kunnen verkopen.
1.3 De directie van [geïntimeerde] heeft, naar aanleiding van aanhoudende verliezen in deze vestiging en berichten dat een aantal medewerkers daar betrokken was bij een 'winkel binnen een winkel', aan recherchebureau Hoffmann opdracht gegeven tot het instellen van een onderzoek. Bij rapport van 6 januari 2010 heeft dit bureau zijn definitieve bevindingen aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt.
1.4 De conclusies van Hoffmann luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Voertuigen werden door de heren [werknemer geïntimeerde], [appellant in gevoegde zaak] en [appellant] binnen de vestiging Winschoten ingeruild en verkocht buiten de financiële en voorraadadministratie van [geïntimeerde] B.V. om. Deze voertuigen zouden het eigendom zijn geweest van de heer [werknemer geïntimeerde].
Tijdens de gesprekken met onder meer (…) [directeur en eigenaar geïntimeerde], werd bekend dat de heer [werknemer geïntimeerde] in ruil voor werkzaamheden binnen de vestiging Winschoten af en toe een auto mocht kopen tegen handelsprijs en deze opknappen. Volgens de heer [directeur en eigenaar geïntimeerde] is nooit afgesproken dat verkoop van deze auto's zou plaatsvinden vanaf het eigen terrein van de vestiging Winschoten.
Van en over de heer [appellant] werd tijdens het onderzoek bekend dat hij een Ford Fiësta, met het kenteken 29-FV-HP, heeft ingeruild voor [geïntimeerde] B.V. Deze inruilauto vertegenwoordigde een inruilwaarde van € 1000,-. Deze auto heeft hij vervolgens buiten de financiële en voorraadadministratie van [geïntimeerde] B.V. gehouden. Daarnaast werd eveneens bekend dat hij een handtekening van een klant heeft nagebootst dan wel vervalst onder de koopovereenkomst.
1.5 In het kader van het onderzoek van Hoffmann is mede aan de hand van de verklaring van [appellant] op 17 december 2009 en onderliggende stukken gebleken dat hij in juli 2009 een Ford Fiësta, kenteken 47-RR-GX, heeft verkocht aan een klant genaamd [klant]. Daarop heeft deze klant een Ford Fiësta, kenteken 29-FV-HP ingeruild. Op de orderbevestiging die [appellant] heeft opgemaakt, en die aan de klant ter hand is gesteld, staat vermeld dat de inruilprijs € 1000,- bedroeg. De opdrachtbevestiging is niet in de administratie van [geïntimeerde] opgenomen.
Wel is in die administratie opgenomen een schriftelijke koopovereenkomst waarin staat dat de eerst genoemde Ford Fiësta zonder inruil is verkocht. In het koopcontract dat niet aan de klant ter beschikking is gesteld, is voorts opgenomen dat aan de klant een korting van € 1000,- is gegeven. Van inruil is daarin geen sprake. Op dat koopcontract heeft [appellant] de handtekening van de koper nagemaakt.
Voorts heeft [appellant] verklaard dat hij de auto aan [werknemer geïntimeerde] heeft verkocht of gegeven. Het vrijwaringsbewijs voor de ingeruilde auto is afgegeven op het postkantoor te Winschoten, terwijl zulks bij verkoop door [geïntimeerde] intern pleegt te gebeuren. De ingeruilde auto is daarmee buiten de administratie van [geïntimeerde] gehouden.
1.6 Hangende het onderzoek is [appellant] op 17 december 2009 geschorst. Bij brief van 24 december 2009 heeft [geïntimeerde] hem uitgenodigd voor een tweegesprek op 29 december 2009, waarin de voorlopige conclusies van het onderzoek worden meegedeeld waarop [appellant] mag reageren. Tevens kan hij dan laten weten of er relevante persoonlijke omstandigheden zijn. [appellant] heeft dit gesprek geweigerd zolang hem niet schriftelijk is aangegeven welke concrete gedragingen tot zijn op non actiefstelling hebben geleid.
1.7 Inmiddels heeft [appellant] een nieuwe baan elders, maar voor minder uren en minder loon. Hij heeft enige weken geen inkomsten gehad.
De procedure in eerste aanleg
2. [appellant] heeft in kort geding loondoorbetaling gevorderd tot rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, afgifte van loonspecificaties op verbeurte van een dwangsom en veroordeling van [geïntimeerde] in buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.1 De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen omdat naar voorlopig oordeel het ontslag wel onverwijld is gegeven en [geïntimeerde] blindelings moet kunnen vertrouwen op de integriteit van personeel, zeker als het gaat om een verkoopleider. Dit vertrouwen heeft [appellant] ernstig en onherstelbaar beschadigd door de ingeruilde Fiësta willens en wetens en op een lastig te ontdekken manier buiten de boeken te houden. Het verweer van [appellant] snijdt volgens de kantonrechter geen hout en vormt bovendien geen rechtvaardiging voor zijn handelen.
Ontvankelijkheid
3. [geïntimeerde] heeft betwist dat in hoger beroep sprake is van voldoende spoedeisend belang.
Het hof deelt die opvatting niet. Het gaat [appellant] om aanzienlijke gemiste inkomsten die strekken voor levensonderhoud. Dat levert voldoende spoedeisend belang op, ook al is de loonvordering als gevolg van de ontbindingsbeschikking in tijd beperkt en ontvangt [appellant] inmiddels weer inkomsten uit loon, zij het minder dan voorheen.
Beoordeling van de grieven
4. Met grief 1 betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte het verleende ontslag als onverwijld gegeven heeft aangemerkt.
4.1 Het hof verwerpt deze grief. Hoewel uit het in eerste aanleg overgelegde rapport van Hoffmann niet blijkt welke concrete onderzoeksverrichtingen op welke data na 17 december 2009 hebben plaatsgevonden, is het verloop van een week tussen het gesprek op die 17e december, waarbij [appellant] anders verklaarde dan tijdens het eerste gesprek met hem op 1 december 2009, en het versturen van de brief waarmee hij werd uitgenodigd voor een gesprek over de kwestie om ook zijn zienswijze te geven, niet onredelijk lang. Het ligt immers voor de hand dat die tweede verklaring eerst naast andere onderzoeksresultaten gelegd moest worden, zoals [geïntimeerde]s ook aanvoert. Gelet op de tussenliggende feestdagen is met een uitnodiging voor een gesprek op 29 december 2009, en - na de weigering van [appellant] om die uitnodiging aan te nemen - vervolgens de ontslagverlening op 5 januari 2010 voldoende voortvarend door [geïntimeerde] gehandeld.
5. Grief 2 behelst verschillende onderdelen. [appellant] keert zich ten eerste tegen de door de kantonrechter gegeven beschrijving van zijn handelwijze met betrekking tot de van elkaar afwijkende orderbevestigingen voor de door [klant] gekochte Fiësta. Hij heeft de eerste niet 'in een adem' vervangen door de tweede, maar pas een paar dagen later. Ten tweede heeft hij [klant] niet misleid, nu het de klant om het even was of hij € 1000,- korting dan wel dit bedrag aan inruilwaarde kreeg en de uiteindelijke factuur klopte. En als direct korting was gegeven, was de inruilauto ook buiten de administratie van [geïntimeerde] gebleven.
Ten derde heeft hij de inruilauto voor niets aan [werknemer geïntimeerde] gegeven.
Met de overige onderdelen van de grief keert [appellant] zich tegen de verwerping van zijn beroep op omstandigheden waardoor geen sprake zou zijn van een dringende reden voor ontslag.
5.1 Het hof wil wel aannemen dat [appellant] pas na enkele dagen tot eenzijdige wijziging van de orderbevestiging is overgegaan, maar ziet niet in dat dit de positie van [appellant] beter maakt nu hij daardoor de gelegenheid had weloverwogen te werk te gaan. Het woord 'misleiding' heeft de kantonrechter niet gebruikt waar hij het gedrag van [appellant] ten opzichte van de klant beschreef. De stelling echter dat het [klant] om het even was op welke wijze hij € 1000,- van de koopprijs afkreeg, is niet onderbouwd. Het blijkt in ieder geval niet uit instemming met een gewijzigde opdrachtbevestiging, nu [appellant] de daarop voorkomende handtekening van de klant heeft vervalst. Het blijkt ook niet uit een mededeling van de klant dat hij de voor inruil bedoelde auto niet terug wil hebben bij een even hoge korting zonder inruil. Voor zover [appellant] bedoelt te stellen dat instemming van de klant blijkt uit het uitblijven van bezwaar tegen de toegestuurde factuur, deelt het hof die opvatting voorshands niet. De klant hoefde niet hoefde te verwachten dat daarin iets anders zou staan dan was overeengekomen.
Dat er geen inruilauto geadministreerd hoeft te worden wanneer er geen inruil is overeengekomen, spreekt voor zichzelf. Punt is echter dat die inruil juist wel was overeengekomen, en dus had moeten blijken uit de administratie.
5.2 Het hof deelt het uitgangspunt van de kantonrechter over de van een verkoopleider te verwachten integriteit. Door te handelen als onder 1.5 beschreven, heeft [appellant] het in hem te stellen vertrouwen ernstig beschaamd. Dat wordt niet anders door goede bedoelingen ten opzichte van [werknemer geïntimeerde], ontbreken van eigen gewin en op het oog uitblijven van materieel nadeel voor [geïntimeerde]. Wat ook zij van een mogelijk door [eigenaar en directeur geïntimeerde] gecreëerd schemergebied waarin [werknemer geïntimeerde] opereerde, het hof ziet voorshands niet in dat [appellant] daaraan een rechtvaardiging kan ontlenen voor vervalsing van een handtekening en het niet namens [geïntimeerde] innemen van een aan [geïntimeerde] toekomende inruilauto.
5.3 De grief wordt verworpen.
6. Grief 3 mist zelfstandige betekenis, nu daarin enkel wordt geklaagd over de veroordeling van [appellant] als verliezende partij in de proceskosten. Gelet op het voorgaande faalt deze grief.
De slotsom.
7. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (1 2/3 punt, tarief I; omdat [geïntimeerde] kon volstaan met één pleidooi voor drie verschillende appellanten, kent het hof daaraan tweederde punt toe).
De beslissing
Het gerechtshof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 263,- aan verschotten en € 1.053,33 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Fikkers, voorzitter, Kuiper en Buijs, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 juni 2010 in bijzijn van de griffier.